Samenstelling
Carvedilol Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 3,125 mg, 6,25 mg, 12,5 mg, 25 mg, 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Acebutolol (als hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg, 400 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazide-diuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Bij > 2 aanvallen van stabiele angina pectoris (AP) per week is een onderhoudsbehandeling met een selectieve, lipofiele β-blokker of dihydropyridine-calciumantagonist aangewezen. Kies afhankelijk van patiëntkenmerken en -voorkeur. Stap bij bijwerkingen of contra-indicaties over op het andere middel of geef een langwerkend nitraat. Hoog bij onvoldoende effect de dosering op, of voeg het alternatief toe. Overweeg onder voorwaarden een derde middel (β-blokker, dihydropyridine of langwerkend nitraat) toe te voegen.
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve β-blokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
Offlabel: Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Na behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van een recidief middels niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De patiënt krijgt levenslang acetylsalicylzuur in combinatie met een P2Y12-remmer gedurende in principe 12 maanden. Verder bestaat de behandeling in het algemeen uit een cholesterolverlager, een lipofiele selectieve β-blokker en een ACE-remmer.
Binnen de groep van de β-blokkers bestaan grote prijsverschillen.
Advies
Bij > 2 aanvallen van stabiele angina pectoris (AP) per week is een onderhoudsbehandeling met een selectieve, lipofiele β-blokker of dihydropyridine-calciumantagonist aangewezen. Kies afhankelijk van patiëntkenmerken en -voorkeur. Stap bij bijwerkingen of contra-indicaties over op het andere middel of geef een langwerkend nitraat. Hoog bij onvoldoende effect de dosering op, of voeg het alternatief toe. Overweeg onder voorwaarden een derde middel (β-blokker, dihydropyridine of langwerkend nitraat) toe te voegen.
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazidediuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Bij een indicatie voor verlaging van de ventrikelvolgfrequentie bij atriumfibrilleren is metoprolol met vertraagde afgifte eerste keus. Bij een contra-indicatie voor een bètablokker overweeg een non-dihydropyridine calciumantagonist. Kies bij (instabiel) hartfalen voor digoxine. Bij stabiel hartfalen is ook metoprolol een optie. Overweeg een combinatie van de hierboven genoemde middelen indien een enkele middel in maximale dosering onvoldoende effect heeft.
De behandeling van ritmestoornissen is afhankelijk van de soort ritmestoornis, de prognose en het bestaan van objectieve klachten. Behandeling vindt voornamelijk plaats in de tweede- of derdelijnszorg. Deze is meestal medicamenteus met antiaritmica. Soms komen niet-medicamenteuze behandelopties in aanmerking, zoals elektrische cardioversie, katheterablatie, pacemaker of ICD. Zie voor meer informatie over de behandeling van een ventriculaire ritmestoornis de ESC-richtlijn: Ventricular arrhythmias and the prevention of sudden cardiac death en over de behandeling van een supraventriculaire stoornis de ESC-richtlijn: Supraventricular tachycardia.
Binnen de groep van de β-blokkers bestaan grote prijsverschillen.
Indicaties
- Essentiële hypertensie;
- Onderhoudsbehandeling van stabiele angina pectoris;
- Aanvullende behandeling bij matig tot ernstig stabiel hartfalen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Angina pectoris;
- Hypertensie;
- Supraventriculaire tachycardieën:
- bij paroxismale supraventriculaire tachycardie (therapeutisch en profylactisch);
- bij sinustachycardie bij hyperthyroïdie in afwachting van het effect van thyrostatische therapie;
- atriumfibrilleren en -flutteren door hyperthyroïdie bij onvoldoende effect van of een contra–indicatie voor digoxine (zoals bij hypertrofische obstructieve cardiomyopathie).
- Ventriculaire tachycardieën:
- bij ventriculaire extrasystolen;
- bij ventriculaire extrasystolie door verhoogde sympathicusactiviteit (therapeutisch en profylactisch);
- bij ventrikeltachycardie of ventrikelfibrilleren vooral indien veroorzaakt door verhoogde sympathicusactiviteit (profylactisch).
- Ritmestoornissen ten gevolge van digoxine–intoxicatie indien fenytoïne niet kan worden gebruikt.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Hypertensie
Volwassenen
Begindosering 12,5 mg 1×/dag, na 2 dagen verhogen tot aanbevolen dosering van 25 mg 1×/dag; indien nodig geleidelijk verhogen met intervallen van ten minste 2 weken tot max. 50 mg per dag in 2 doses.
Ouderen
Aanbevolen dosering 12,5 mg 1×/dag, bij onvoldoende respons de dosering met intervallen van ten minste 2 weken verhogen tot max. 50 mg per dag in 2 doses.
Angina pectoris
Volwassenen
Begindosering 12,5 mg 2×/dag, na 2 dagen verhogen tot aanbevolen dosering van 25 mg 2×/dag; indien nodig met intervallen van ten minste 2 weken verhogen tot max. 50 mg 2×/dag.
Ouderen:
Begindosering 12,5 mg 2×/dag, na 2 dagen verhogen tot maximale dosering van 25 mg 2×/dag.
Hartfalen
Volwassenen
Starten na 4 weken stabiele instelling op standaardbehandeling) begindosering 3,125 mg 2×/dag gedurende 2 weken; vervolgens met intervallen van ten minste 2 weken verhogen tot achtereenvolgens 6,25 mg 2×/dag, 12,5 mg 2×/dag en 25 mg 2×/dag; max. dosering bij een lichaamsgewicht < 85 kg is 25 mg 2×/dag, bij > 85 kg lichaamsgewicht 50 mg 2×/dag. Voorzichtig bij verhoging naar 2×/dag 50 mg en patiënt zorgvuldig controleren. De dosering verhogen tot de hoogst getolereerde dosis; vóór iedere dosisverhoging onderzoeken op symptomen van progressie van hartfalen of excessieve vasodilatatie. Bij toename van hartfalen of vochtretentie in eerste instantie de dosering van het diureticum verhogen, bij onvoldoende verbetering de dosering carvedilol verlagen of tijdelijk de behandeling staken. Indien de behandeling > 1 week maar < 2 weken is onderbroken, de behandeling hervatten met een lagere tweemaaldaagse dosering en verhogen volgens het beschreven schema. Indien de behandeling > 2 weken is onderbroken, de behandeling opnieuw starten volgens het beschreven schema. De dosis carvedilol niet verhogen totdat de symptomen van progressie van hartfalen of vasodilatatie zijn gestabiliseerd.
Bij verminderde nierfunctie is aanpassing van de dosering niet noodzakelijk.
Bij matig of ernstig verminderde leverfunctie kan verlaging van de dosering nodig zijn. Gebruik bij een klinisch manifeste leverfunctiestoornis is gecontra-indiceerd.
Beëindiging – ook tijdelijk – van een behandeling met β-blokkers dient, zo mogelijk, geleidelijk plaats te vinden gedurende 2 weken, zeker bij patiënten met een ischemische hartziekte. Voor meer informatie zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Toediening: De tabletten bij voorkeur innemen met wat voedsel, zodat de absorptie langzamer en de kans op orthostatische hypotensie kleiner is. Niet innemen met grapefruit-/pompelmoessap vanwege een mogelijke versterking van het bloeddrukverlagend effect.
Doseringen
De dosering individueel instellen; het verdient aanbeveling met een zo laag mogelijke dosering te beginnen om eventuele decompensatieverschijnselen of bronchiale moeilijkheden vroegtijdig te kunnen opmerken; dit geldt m.n. voor ouderen.
Angina pectoris
Volwassenen
Begindosering: 400 mg/dag in 1–2 doses; bij onvoldoende effect na circa 2 weken, eventueel verhogen tot 600–800 mg per dag, in 1–2 doses; maximaal 1200 mg per dag in 2–3 doses.
Gemiddelde onderhoudsdosering: 400 mg per dag ineens 's ochtends of in 2 giften ('s ochtends en 's avonds).
Hypertensie
Volwassenen
Begindosering: 400 mg/dag in 1–2 doses; bij onvoldoende effect na circa 2 weken, eventueel verhogen tot 600–800 mg per dag, in 1–2 doses; maximaal 1200 mg per dag in 2 doses.
Gemiddelde onderhoudsdosering: 400 mg per dag 's ochtends ineens of in 2 giften ('s ochtends en 's avonds).
(Supra)ventriculaire tachy-aritmieën
Volwassenen
Begindosering: 400–600 mg/dag in 2–3 doses; bij onvoldoende effect eventueel verhogen tot 800 mg per dag.
Verminderde nierfunctie: Dosering 1×/dag toedienen en onder zorgvuldig klinisch toezicht op o.a. de hartfrequentie. Bij glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) 25–50 ml/min: de dosis met 50% verminderen, bij GFR < 25 ml/min: de dosis met 75% verminderen. Bij een ernstig gestoorde nierfunctie hogere doses met voorzichtigheid toedienen.
Beëindiging – ook tijdelijk – van een behandeling met β-blokkers dient, zo mogelijk, geleidelijk plaats te vinden door de dosering stapsgewijs te halveren gedurende ten minste 2 weken. De laagste dosering ten minste 4 dagen innemen alvorens de behandeling te staken.
Toediening: De tabletten vóór de maaltijd zonder kauwen innemen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10 %): duizeligheid, hoofdpijn, asthenie (meestal mild, in begin van de behandeling). Hartfalen. (Orthostatische) hypotensie.
Vaak (1-10%): verstoring van de perifere circulatie (koude extremiteiten, perifere occlusie, verergering van claudicatio intermittens of fenomeen van Raynaud). Bradycardie, (pré-)syncope, hypertensie. Hypervolemie, vochtophoping. Misselijkheid, braken, diarree, dyspepsie, buikpijn. Luchtweginfecties, longoedeem, dyspneu. Urineweginfectie, mictiestoornissen. Nierfunctiestoornis of nierfalen (bij diffuse vasculaire afwijkingen en/of onderliggende nierinsufficiëntie). Verminderd zicht, verminderde traanvochtproductie, oogirritatie. Gewichtstoename, hypercholesterolemie. Vooral bij diabetes hyperglykemie, hypoglykemie (een latente diabetes kan manifest worden). Anemie. Depressieve stemming. Pijn (aan ledematen), zwelling.
Soms (0,1-1%): AV-blok, angina pectoris. Paresthesie. Obstipatie. Huidreacties (allergisch exantheem, dermatitis, urticaria, jeuk, psoriasisachtige en nodulaire huidlaesies). Erectiestoornis. Slaapstoornis, nachtmerries, verwarring.
Zelden (0,01-0,1%): neuscongestie. Droge mond. Trombocytopenie.
Zeer zelden (< 0,01%): leukopenie. Allergische reacties. Psychose. Verhoogde serumconcentraties van ALAT, ASAT en γ-GT. Reversibele urine-incontinentie bij vrouwen. Bij congestief hartfalen kunnen progressie van hartfalen en vochtretentie voorkomen tijdens het instellen van de behandeling.
Verder zijn gemeld: ernstige huidreacties (incl. erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse), sinusarrest, alopecia, hyperhidrose, hallucinaties.
Bijwerkingen
Zeer vaak (≥ 10%): vorming van antinucleaire antilichamen. Vermoeidheid. Maag-darmstoornissen.
Vaak (1-10%): depressie, nachtmerries. Duizeligheid, hoofdpijn. Verminderd zicht. Dyspneu. Misselijkheid, diarree. Huiduitslag.
Soms (0,1-1%): lupusachtig syndroom.
Verder zijn gemeld: eerstegraads AV-blok, verergering van bestaand AV-blok, verlengde AV-geleiding, hartblok, hartfalen, bradycardie, hypotensie. Arthrus-achtige reactie (een type allergische reactie). Psychosen, visuele hallucinaties, verwarring, slaapstoornis, afgenomen libido. Paresthesieën, stoornis van het centraal zenuwstelsel. Droge ogen. Claudicatio intermittens, fenomeen van Raynaud, koude/cyanotische extremiteiten. Pneumonitis, longinfiltratie, bronchospasmen bij patiënten met astma. Braken. Jeuk, alopecia. Stijging van leverenzymwaarden, leverschade.
Interacties
Combinatie met intraveneus verapamil of diltiazem is gecontra-indiceerd, wegens meer kans op hypotensie, AV-geleidingsstoornissen en insufficiëntie van de linkerventrikel. Bij combinatie met oraal diltiazem of verapamil, bloeddruk, hartslag en ECG zorgvuldig controleren.
Combinatie met dihydropyridinen alleen onder zorgvuldige controle vanwege kans op hartfalen en ernstige hypotensie.
Carvedilol verhoogt de plasmaconcentratie van oraal ciclosporine; controleer de ciclosporineplasmaspiegel en pas de dosering zo nodig aan.
De farmacokinetiek van tacrolimus kan beïnvloed worden door carvedilol omdat tacrolimus een substraat is van Pgp en CYP3A4.
Carvedilol verhoogt de plasmaconcentratie van oraal digoxine (met max. 20%); dit effect is groter bij mannen dan bij vrouwen. Verder voorzichtig zijn bij combinatie van carvedilol met digoxine omdat beiden de AV-geleidingstijd kunnen verlengen; controleer regelmatig de digoxinespiegel bij starten, wijzigen of beëindigen van de carvedilolbehandeling.
Carvedilol is zowel een Pgp-substraat als een Pgp-remmer. Daardoor kan de biologische beschikbaarheid van middelen die ook door Pgp getransporteerd worden (zoals ciclosporine), toenemen bij gelijktijdige toediening. Pgp-remmers kunnen de biologische beschikbaarheid van carvedilol verhogen, Pgp-inductoren (zoals rifampicine) kunnen de biologische beschikbaarheid verlagen.
Sterke CYP450-remmers (van vnl. CYP2D6 en CYP2C9) zoals amiodaron (2,2-voudige toename van de dalspiegel van S-carvedilol), cimetidine, fluconazol, ketoconazol, fluoxetine, paroxetine, erytromycine, haloperidol en verapamil kunnen de plasmaspiegel van carvedilol verhogen. CYP450-inductoren (van vnl. CYP2D6 en CYP2C9) zoals rifampicine (verlaging carvedilolspiegel met ca. 60%), carbamazepine of barbituraten kunnen de plasmaspiegel verlagen.
β-Blokkers kunnen het bloedsuikerverlagende effect van insuline en orale bloedglucoseverlagende middelen versterken.
Carvedilol kan het bloeddrukverlagende effect versterken van andere geneesmiddelen die een antihypertensieve werking hebben, zoals α1-blokkers, diuretica, nitraten of middelen met antihypertensieve bijwerkingen (barbituraten, TCA's, alcohol). Omdat carvedilol slechts matig oplosbaar is in water, maar oplosbaar in alcohol, kan de aanwezigheid van alcohol de snelheid en/of mate van intestinale absorptie van carvedilol beïnvloeden.
β-Blokkers en andere negatief-chronotrope en -dromotrope stoffen (bv. antiaritmica) kunnen elkaars effect versterken; bloeddruk, hartslag en ECG zorgvuldig controleren.
Inhalatie-anesthetica kunnen het negatief-inotrope effect van β-blokkers versterken.
De bronchusverwijdende effecten van β-agonisten worden tegengegaan; zorgvuldige controle is aangewezen.
Voorzichtig bij combinatie met methyldopa, vanwege meer kans op ernstige hypotensie en/of bradycardie; controleer de vitale functies.
Combinatie met MAO–remmers (m.u.v. MAO B-remmers) vermijden vanwege meer kans op hypotensie en/of bradycardie door depletie van catecholaminen.
NSAID's, oestrogenen en corticosteroïden kunnen het bloeddrukverlagend effect verminderen.
De kans op rebound-hypertensie bij staken van clonidinetoediening neemt toe; daarom eerst de β-blokker stoppen en de behandeling met clonidine nog enkele dagen voortzetten.
Neuromusculaire blokkade wordt verlengd bij combinatie met carvedilol.
Niet-selectieve β-blokkers versterken de α-pressorreactie van adrenaline (epinefrine) met hypertensie en (reflex)bradycardie, omdat het β-effect van adrenaline wordt geremd.
Interacties
Inhalatie-anesthetica kunnen het negatief-inotroop effect van β-blokkers versterken. β-Blokkers en andere negatief-chronotrope en -dromotrope stoffen (bv. klasse I-anti-aritmica) kunnen elkaars effect versterken.
Digoxine en β-blokkers vertragen de AV-geleiding, zodat bij gelijktijdig gebruik AV-dissociatie kan optreden.
Vermijd combinatie met calciumantagonisten die voornamelijk een negatief-inotroop, -chronotroop en -dromotroop effect uitoefenen (zoals (oraal) verapamil en in mindere mate diltiazem) wegens het risico van hypotensie, AV-geleidingsstoornissen en insufficiëntie van de linkerventrikel, vooral bij een gestoorde hartfunctie.
Gelijktijdig gebruik met tricyclische antidepressiva, barbituraten, fenothiazinen en andere antihypertensiva kan het bloeddrukverlagend effect van acebutolol versterken.
NSAID's, oestrogenen en corticosteroïden kunnen het bloeddrukverlagend effect verminderen.
Fingolimod verlaagt de hartslag; bij combinatie met een β–blokker kan de hartslag extra verlagen. Daarom wordt deze combinatie ontraden; indien de combinatie onvermijdelijk is, de patiënt gedurende minimaal 24 uur controleren (o.a. ECG-monitoring) bij de start van de behandeling.
De kans op rebound-hypertensie bij staken van clonidinetoediening neemt toe; daarom eerst de β-blokker stoppen, clonidine nog enige dagen gebruiken.
β-Blokkers kunnen door ergotaminegebruik veroorzaakte doorbloedingsstoornissen in de extremiteiten versterken.
Niet-selectieve β-blokkers versterken de α-pressorreactie van adrenaline met hypertensie en bradycardie, omdat het β-effect van adrenaline wordt geremd.
Mogelijk moet de dosering van insuline en orale bloedsuikerverlagende middelen worden aangepast.
De bronchusverwijdende effecten van β-agonisten worden tegengegaan; zorgvuldige controle is aangewezen.
Cimetidine en alcohol kunnen de biologische beschikbaarheid verhogen.
Zwangerschap
Carvedilol passeert de placenta.
Teratogenese: Onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid bij supra-therapeutische doses.
Farmacologisch effect: Contractie van de uterus, verminderde uterus- en placentadoorbloeding, intra-uteriene dood en remming van foetale autonome reflexen. Bij gebruik tijdens zwangerschap en partus kunnen bij foetus en neonaat o.a. nog optreden: hypotensie, hypoglykemie en bradycardie.
Advies: Gebruik ontraden. Als carvedilol toch gebruikt moet worden, de behandeling 2–3 dagen voor de verwachte bevalling stoppen; als dit niet mogelijk is, de pasgeborene de eerste 2–3 dagen extra controleren (hypoglykemie, hypotensie en bradycardie).
Vruchtbaarheid: Bij dieren is een verminderde vruchtbaarheid van de vrouw aangetoond.
Zwangerschap
Acebutolol gaat over in de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Contractie van de uterus, verminderde uterus- en placentadoorbloeding, intra-uteriene groeivertraging, remming van foetale autonome reflexen, intra-uteriene dood. Bij gebruik tijdens zwangerschap en partus kunnen bij foetus en neonaat o.a. nog optreden: hypoglykemie, bradycardie, hypotensie; het pasgeboren kind nauwkeurig controleren.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. De meeste β–blokkers, vooral de lipofiele verbindingen, worden in de moedermelk uitgescheiden (in wisselende hoeveelheden).
Farmacologisch effect: Bradycardie, hypoglykemie.
Advies: Het gebruik van dit middel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: Mogelijk (bradycardie, sedatie).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- instabiel/gedecompenseerd hartfalen;
- sick-sinussyndroom (incl. SA-blok);
- tweede- en derdegraads AV-blok (zonder pacemaker);
- ernstige hypotensie (systolische bloeddruk < 85 mmHg);
- cardiogene shock;
- klinisch relevante sinusbradycardie (hartfrequentie < 50/min);
- COPD of astma;
- metabole acidose;
- onbehandeld feochromocytoom;
- klinisch manifeste leverfunctiestoornis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- sick-sinussyndroom;
- tweede- en derdegraads AV-blok;
- hypotensie (bloeddruk ≤ 100/60 mmHg);
- cardiogene shock;
- bradycardie (< 45–50 slagen/min);
- ernstige bronchiale astma of ernstige bronchospasmen in de voorgeschiedenis;
- instabiel of onbehandeld hartfalen;
- onbehandeld feochromocytoom;
- ernstige perifere circulatiestoornissen;
- metabole acidose;
- overgevoeligheid voor andere β–blokkers.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorzichtig toepassen bij een eerstegraads AV-blok vanwege de negatief dromotrope werking.
Bij een voorgeschiedenis van psoriasis, perifere circulatiestoornissen of perifere vaataandoeningen terughoudend zijn met β-blokkers vanwege een mogelijke verergering van de klachten.
Voorzichtig toepassen bij een vermoeden van Prinzmetal-angina-pectoris vanwege een mogelijke verergering van de klachten.
Tevens voorzichtig toepassen bij ernstige overgevoeligheidsreacties in de voorgeschiedenis en tijdens desensibilisatietherapie, omdat met name niet-selectieve β-blokkers (zoals carvedilol) de gevoeligheid voor allergenen en de ernst van anafylactoïde reacties kunnen vergroten.
Staak de behandeling bij symptomen van ernstige huidreacties en overweeg een alternatieve behandeling; ernstige huidreacties zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische necrolyse (TEN) zijn gemeld bij gebruik van carvedilol.
Wees voorzichtig bij toepassing bij ouderen.
Controles: controleer vooral tijdens dosistitratie regelmatig de nierfunctie en het trombocytenaantal.
Bij hartfalen na de eerste dosis en bij iedere dosis-verhoging de patiënt zorgvuldig evalueren gedurende ca. 2 uur; bij optreden van hypotensie kan tijdelijke verlaging van de dosering nodig zijn of verlaging van de dosering van gelijktijdig gebruikte medicatie. De kans op een verhoogde bloeddrukdaling is groter bij ernstig hartfalen (NYHA > III), zout- en/of vloeistoftekort (bv. bij combinatie met een hoge dosering van een diureticum), ouderen (≥ 70 jaar) of bij een lage bloeddruk (systolisch < 100 mmHg).
Bij patiënten met hartfalen én een lage bloeddruk (systolisch < 100 mmHg), ischemische hartziekte, algemene atherosclerose en/of een onderliggende nierinsufficiëntie is een reversibele achteruitgang van de nierfunctie waargenomen; aangeraden wordt tijdens instelling de nierfunctie te controleren en bij achteruitgang van de nierfunctie de dosering te verlagen of de behandeling te staken.
Bradycardie: indien de hartfrequentie afneemt tot < 55 slagen/min, de dosering verlagen. Bij 'ernstiger' bradycardie (< 50 slagen/min) de toediening staken.
Behandeling staken: beëindiging – ook tijdelijk – van een behandeling met β-blokkers dient, zo mogelijk, geleidelijk plaats te vinden gedurende 2 weken, zeker bij patiënten met een ischemische hartziekte. Plotseling staken kan leiden tot ernstige aritmieën of verergering van angina pectoris.
Bronchospasmen kunnen optreden door een verhoogde weerstand van de luchtwegen; wees voorzichtig bij patiënten die een hoger risico op bronchospasmen hebben.
β-Blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hyperthyroïdie en van hypoglykemie maskeren. Herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie kan worden vertraagd; de selectieve β-blokkers hebben dit effect in veel mindere mate. Controleer regelmatig de glucosespiegel bij diabetici, vooral in het begin van de behandeling en bij een dosisverandering, en tijdens een lange periode van vasten.
Bij continuering van toediening van een β-blokker tijdens algemene anesthesie rekening houden met meer kans op hypotensie.
Bij feochromocytoom carvedilol alleen toedienen ná adequate α-receptorblokkade. Hoewel carvedilol ook een α-blokkerende werking heeft, is er onvoldoende ervaring met carvedilol bij deze aandoening.
Niet gebruiken bij labiele of secundaire hypertensie, orthostase, acute inflammatoire hartziekte, hemodynamisch relevante obstructie van de hartkleppen of het uitstroom-kanaal, laatste fase van een perifere arteriële aandoening.
Bij kinderen < 18 jaar zijn de werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controle: Instelling dient onder controle van de polsslag te geschieden (bv. eenmaal per week gedurende 3–4 weken). Verlaag de dosering als de hartfrequentie afneemt tot 50–55 slagen/min in rust. Bij 'ernstiger' bradycardie (< 50 slagen/min in rust) de toediening staken.
β-Blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hyperthyroïdie en van hypoglykemie maskeren. Herstel van de glucoseconcentratie na hypoglykemie kan worden vertraagd; selectieve β-blokkers hebben dit effect in mindere mate.
Bij chronische obstructieve longziekten kan de benauwdheid verergeren; pas eventueel de dosering aan van gelijktijdig toegediende bronchusverwijdende middelen.
Bij continuering van toediening van een β-blokker tijdens algehele anesthesie rekening houden met een veranderde hemodynamische respons op stress; bij staken van acebutolol een periode van minimaal 24 uur voor de operatie aanhouden.
Wees voorzichtig bij ernstige overgevoeligheidsreacties in de voorgeschiedenis en tijdens desensibilisatietherapie, omdat vooral niet-selectieve β-blokkers de gevoeligheid voor allergenen en de ernst van anafylactoïde reacties kunnen doen toenemen.
Bij een voorgeschiedenis van psoriasis, perifere circulatiestoornissen of Prinzmetal-angina-pectoris terughoudend zijn met β-blokkers vanwege kans op verergering van de klachten.
Behandeling staken: Beëindiging – ook tijdelijk – van een behandeling met β-blokkers dient, zo mogelijk, geleidelijk plaats te vinden gedurende 1–2 weken. Plotseling staken kan leiden tot ernstige aritmieën of verergering van angina pectoris.
Overdosering
Symptomen
ernstige hypotensie, bradycardie, hartfalen, cardiogene shock, sinusarrest, hartstilstand. Bronchospasmen, braken, bewustzijnsstoornis, gegeneraliseerde epileptische aanvallen.
Zie voor meer symptomen en behandeling vergiftigingen.info en/of toxicologie.org/carvedilol.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Carvedilol is een sterk lipofiele, niet-selectieve β-blokker met membraanstabiliserende werking zonder intrinsieke sympathicomimetische activiteit (ISA). Het vermindert de invloed van adrenerge prikkels op het hart. Verder wordt de plasmarenine-activiteit onderdrukt door de niet-selectieve β-blokkade. Carvedilol is een racemisch mengsel van twee stereo-isomeren, de β-blokkerende werking wordt vooral toegeschreven aan de linksdraaiende isomeer (S(-)-enantiomeer), beide enantiomeren hebben α-blokkerende eigenschappen. De 4-hydroxyfenolmetaboliet is als β-blokker 13× potenter dan carvedilol, de plasmaconcentratie ervan is echter 10× lager dan die van carvedilol.
Carvedilol heeft een perifeer vaatverwijdend effect, dat vnl. berust op een α1-blokkerende werking. Dit verlaagt de perifere vaatweerstand.
Carvedilol heeft potente anti-oxidante eigenschappen, het ruimt reactieve zuurstofradicalen op en heeft anti-proliferatieve effecten op vasculaire gladde spiercellen. Twee hydroxycarbazolmetabolieten die ontstaan na metabolisering van carvedilol, zijn 30-80× sterkere anti-oxidanten dan carvedilol zelf.
Kinetische gegevens
F | ca. 25% door een uitgebreid first-pass-metabolisme, bij levercirrose hoger. |
T max | ca. 1,5 uur. De maximale plasmaconcentratie van de R(+)-enantiomeer is ca. 2× hoger dan die van de S(-)-enantiomeer. De maximale plasmaconcentratie is hoger bij levercirrose (4,4×) of nierinsufficiëntie (40–55% hoger bij een creatinineklaring < 30 ml/min). |
Overig | bij hartfalen is de blootstelling (AUC) groter dan bij gezonde mensen, door een significant verminderde klaring. |
Overig | de AUC is bij ouderen ca. 50% hoger dan bij jonge mensen. Bij leverinsufficiëntie is de AUC ca. 7× hoger dan bij mensen met een gezonde lever. |
V d | 1,5–2 l/kg, groter bij levercirrose. |
Eiwitbinding | ca. 95–99 %. |
Metabolisering | uitgebreid in de lever. De S-enantiomeer vnl. door CYP2C9 en CYP2D6, de R-enantiomeer vnl. door CYP2D6. Verder zijn in mindere mate CYP3A4, -1A2 en -2E1 betrokken bij het metabolisme van carvedilol. Er worden o.a. 3 actieve metabolieten gevormd (waaronder 2 hydroxycarbazolmetabolieten), met een zwak vaatverwijdend effect. |
Overig | carvedilol is daarnaast substraat voor de (opname)transporter P-glycoproteïne (Pgp). |
Eliminatie | vnl. met de feces (ca. 60%); een klein deel (ca. 16%) met de urine (onveranderd (< 2%) of als metabolieten). Carvedilol wordt niet geëlimineerd door dialyse. |
T 1/2el | 6–10 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Acebutolol is een in enige mate voor β1 selectieve, lipofiele β-blokker met geringe intrinsieke sympathicomimetische activiteit (ISA), die de invloed van adrenerge prikkels op het hart vermindert. Het hartminuutvolume en het cardiale zuurstofverbruik nemen af. Tevens wordt de AV-geleiding vertraagd en treedt een antihypertensief effect op. Verder wordt de plasmarenine-activiteit onderdrukt.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | 30–51%. |
T max | 2–4 uur. |
Metabolisering | in hoge mate in de lever tot o.a. werkzaam diacetolol. |
Eliminatie | 50–60% met de feces, ca. 40% met de urine (onveranderd en als metaboliet). Acebutolol en diacetolol kunnen een enterohepatische kringloop ondergaan. |
T 1/2el | ca. 3 uur (acebutolol), 8–12 uur (diacetolol). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
carvedilol hoort bij de groep bètablokkers, systemisch.
- acebutolol (C07AB04) Vergelijk
- atenolol (C07AB03) Vergelijk
- bisoprolol (C07AB07) Vergelijk
- celiprolol (C07AB08) Vergelijk
- esmolol (C07AB09) Vergelijk
- labetalol (C07AG01) Vergelijk
- landiolol (C07AB14) Vergelijk
- metoprolol (C07AB02) Vergelijk
- nebivolol (C07AB12) Vergelijk
- propranolol (bij hemangioom) (C07AA05) Vergelijk
- propranolol (cardiovasculair of neurologisch) (C07AA05) Vergelijk
- sotalol (C07AA07) Vergelijk
Groepsinformatie
acebutolol hoort bij de groep bètablokkers, systemisch.
- atenolol (C07AB03) Vergelijk
- bisoprolol (C07AB07) Vergelijk
- carvedilol (C07AG02) Vergelijk
- celiprolol (C07AB08) Vergelijk
- esmolol (C07AB09) Vergelijk
- labetalol (C07AG01) Vergelijk
- landiolol (C07AB14) Vergelijk
- metoprolol (C07AB02) Vergelijk
- nebivolol (C07AB12) Vergelijk
- propranolol (bij hemangioom) (C07AA05) Vergelijk
- propranolol (cardiovasculair of neurologisch) (C07AA05) Vergelijk
- sotalol (C07AA07) Vergelijk
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Lange termijn, secundaire preventie na een ACS
- Onderhoudsbehandeling van stabiele angina pectoris
- hartfalen, chronisch
- primaire hypertensie
Externe links
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Onderhoudsbehandeling van stabiele angina pectoris
- atriumfibrilleren
- primaire hypertensie
- ritmestoornissen