Samenstelling
Irinotecan (hydrochloride-3-water) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml, 5 ml, 15 ml, 25 ml
Bevat tevens: sorbitol.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Onivyde (hydrochloride-3-water; in gepegyleerde liposoomformulering) XGVS Servier Nederland Farma bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor de behandeling van colorectaal carcinoom staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn met de plaats van irinotecan daarbij.
Advies
Voor irinotecan in gepegyleerde liposomen in combinatie met 5-fluoro-uracil en leucovorine bij gemetastaseerd pancreascarcinoom staat het advies van commissie BOM (2017) op nvmo.org.
Voor gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas staat op de richtlijnendatabase de geldende behandelrichtlijn (2019).
Indicaties
Gevorderd colorectaal carcinoom bij volwassenen
- Als monotherapie indien eerder onvoldoende effect is gezien op een behandelschema met 5-fluoro-uracil (systemisch);
- In combinatie met 5-fluoro-uracil (systemisch) en folinezuur (calciumzout, systemisch) (FOLFIRI) indien niet eerder chemotherapie is gegeven;
- In combinatie met 5-fluoro-uracil (systemisch), folinezuur (calciumzout, systemisch) en bevacizumab (intraveneus) (FOLFIRI-B) als eerstelijnsbehandeling;
- In combinatie met capecitabine, met of zonder bevacizumab (i.v.) als eerstelijnsbehandeling;
- In combinatie met cetuximab, indien sprake is van expressie van de epidermale groeifactor receptor (EGFR) en van een RAS wild-type tumor, en waarbij geen eerdere behandeling is gegeven óf na falen van cytotoxische therapie met inbegrip van irinotecan.
Indicaties
- Gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas als eerstelijnsbehandeling bij volwassenen, in combinatie met oxaliplatine 5-fluoro-uracil (5-FU) en folinezuur (leucovorine).
- Gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas in combinatie met 5-fluoro-uracil en folinezuur (leucovorine) bij volwassenen, bij wie er sprake is van progressie van de aandoening na een behandeling op basis van gemcitabine.
Doseringen
Preventief gebruik van een anti-emeticum voorafgaande aan elke toediening wordt aangeraden.
Als monotherapie
Volwassenen (incl. ouderen)
i.v.-infuus 350 mg/m² lichaamsoppervlak 1× per 3 weken.
Als combinatietherapie met 5–fluoro-uracil en folinezuur (FOLFIRI)
Volwassenen (incl. ouderen)
dag 1 van een cyclus van 2 weken: i.v.-infuus 180 mg/m² lichaamsoppervlak samen met i.v. infuus folinezuur, gevolgd door een bolusinjectie + een infuus met 5–fluoro-uracil, waarbij het infuus met 5-FU doorloopt t/m dag 2.
Als combinatietherapie met 5-fluoro-uracil, folinezuur en bevacizumab (FOLFIRI-B)
Volwassenen (incl. ouderen)
dag 1 van een cyclus van 2 weken: i.v.-infuus: 180 mg/m² lichaamsoppervlak samen met i.v.-infuus folinezuur, gevolgd door een bolusinjectie + een infuus met 5–fluoro-uracil, waarbij het infuus met 5-FU doorloopt t/m dag 2, en daarnaast tevens bevacizumab 1 × per 2 weken.
Als combinatietherapie met capecitabine
Volwassenen (incl. ouderen)
i.v.-infuus 200 mg/m² lichaamsoppervlak op dag 1 (van een cyclus van 3 weken) en oraal capecitabine 2×/dag toegediend gedurende 14 dagen, gevolgd door een rustweek.
Als combinatietherapie met cetuximab
Volwassenen (incl. ouderen)
i.v.-infuus 350 mg/m² lichaamsoppervlak op dag 1 (van een cyclus van 3 weken) óf de dosering nemen zoals gegeven in de laatste cyclus. Cetuximab i.v.-infuus wordt 1×/w. gegeven. Irinotecan ten minste 1 uur ná cetuximab toedienen.
Verminderde leverfunctie: monotherapie: bij een bilirubinegehalte 1,5–3,0 × ULN een dosering hanteren van 200 mg/m² oppervlak, bij > 3,0 × ULN is behandeling gecontra–indiceerd. Er zijn geen gegevens beschikbaar over combinatietherapie.
Verminderde nierfunctie: er kan geen dosisaanbeveling worden gedaan vanwege onvoldoende gegevens.
Pas bij UGT1A1-polymorfisme (met name bij irinotecan doses > 180 mg/m² of bij kwetsbare patiënten) zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Ernstige bijwerkingen: de behandeling met 1–2 weken uitstellen, indien herstel van bijwerkingen nog onvoldoende is. Herstarten als diarree volledig over is en andere bijwerkingen zijn verminderd tot CTCAE-graad 0–1. Bij optreden van de volgende bijwerkingen bij het herstarten de dosering van irinotecan en/of 5–fluoro-uracil met 15–20% verlagen: neutropenie graad 4, febriele neutropenie graad 3–4, koorts graad 2–4, trombocytopenie en leukopenie graad 4 óf niet–hematologische toxiciteit (waaronder diarree) graad 3–4. Verder zijn nog aanbevelingen van toepassing bij combinatietherapie van de middelen waarmee gecombineerd wordt, zie daarvoor de afzonderlijke geneesmiddelteksten.
Toediening: ná verdunning met NaCl 0,9% of glucose 0,5% toedienen als intraveneus infuus in een perifere of centrale vene over een periode van 30–90 minuten.
Doseringen
Liposomaal irinotecan is niet bio-equivalent aan niet-liposomale vormen van irinotecan en is hiermee niet uitwisselbaar.
Ten minste 30 min vóór de infusie met liposomaal irinotecan premedicatie geven: standaarddosis dexamethason (of een equivalente corticosteroïde) in combinatie met een 5HT3-antagonist zoals ondansetron (of een ander anti-emeticum).
Gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas, eerstelijnsbehandeling
Volwassenen (incl. ouderen)
Alléén in combinatie toedienen: liposomaal irinotecan 50 mg/m² lichaamsoppervlak als i.v.-infusie gedurende 90 min, gevolgd door oxaliplatine 60 mg/m² als i.v. infusie gedurende 120 min, gevold door folinezuur_(leucovorine) 400 mg/m² als i.v. infusie gedurende 30 min, gevolgd door 5-fluoro-uracil 400 mg/m² als i.v. infusie gedurende 46 uur. Dit schema elke 2 weken herhalen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Staak oxaliplatine bij niet goed verdragen; de overige middelen kunnen worden voortgezet.
Bij patiënten die homozygoot zijn voor het UGT1A1*28-allel is geen dosisaanpassing nodig.
Gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas, na falen van gemcitabine:
Volwassenen (incl. ouderen):
Alléén in combinatie toedienen: liposomaal irinotecan 70 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v. infusie gedurende 90 min, gevolgd door folinezuur (leucovorine) 400 mg/m² via een i.v. infusie gedurende 30 min, gevolgd door 5-fluoro-uracil 2400 mg/m² via een i.v. infusie gedurende 46 uur. Dit schema elke 2 weken herhalen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Bij patiënten die homozygoot zijn voor het UGT1A1*28-allel een lagere dosis overwegen: 50 mg/m² lichaamsgewicht; indien in de daaropvolgende cycli deze dosis goed wordt verdragen, een dosisverhoging naar 70 mg/m² overwegen.
Bij verminderde nierfunctie: bij een licht tot matigverminderde nierfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) ontraden.
Bij verminderde leverfunctie: vermijd het gebruik bij een bilirubinewaarde > 2,0 mg/dl, óf een waarde van ASAT of ALAT > 2,5× de bovengrens van normaal (ULN) óf > 5× de ULN indien er een levermetastase aanwezig is.
Bij (ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling van de verschillende geneesmiddelen bij (ernstige) bijwerkingen (diarree, misselijkheid/braken, anafylactische reactie, hematologische toxiciteit en verder hepatische, renale, respiratoire of andere toxiciteiten) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1 t/m 3).
Toediening: vóór toediening het concentraat verdunnen volgens de aanwijzingen van de fabrikant (de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 6.6).
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): hevige diarree (na gem. 5 dagen bij ca. 20%), ernstige misselijkheid en braken ondanks behandeling met anti-emetica, buikpijn. Koorts. Mucositis. Asthenie. Reversibele alopecia. Verminderde eetlust. Acuut cholinergisch syndroom (zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Neutropenie (bij ca. 79%, ernstig bij ca. 23%, totaal herstel wordt meestal op dag 22 bereikt), anemie (bij ca. 59%).
Vaak (1-10%): obstipatie. Infectie. Anorexie. Toename serumcreatinine, toename ASAT, ALAT, AF of bilirubine. Trombocytopenie, febriele neutropenie.
Verder zijn gemeld: pseudomembraneuze colitis, sepsis, schimmelinfectie, virale infectie. Trombocytopenie met antilichamen tegen trombocyten. Overgevoeligheidsreactie, anafylactische reactie. Dehydratie, hypovolemie. Reversibele spraakstoornis, paresthesie, onwillekeurige spiercontracties. Hypertensie (tijdens of na de infusie), cardiocirculair falen. Hypotensie. Interstitiële longziekte, dyspneu, hik. Darmobstructie, ileus, megacolon, gastro-intestinale bloeding, (ischemische) colitis, tyflitis, symptomatische of asymptomatische stijging pancreasenzymen, darmperforatie. Steatohepatitis, leversteatose. Huidreactie. Spierkramp. Verminderde nierfunctie, acuut nierfalen. Infusieplaatsreactie. Stijging ASAT, ALAT, amylase, lipase in het bloed. Hypokaliëmie, hyponatriëmie.
Zie voor de bijwerkingen van de andere oncologische middelen:
Bijwerkingen
Bij opvallend meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een UGT1A1-polymorfisme (homozygoot voor het UGT1A1*28-allel, syndroom van Gilbert).
In combinatie met oxaliplatine/5-FU/leucovorine
Zeer vaak (> 10%): anemie, neutropenie, trombocytopenie. Hypokaliëmie, verminderde eetlust. Perifere neuropathie, smaakstoornis, paresthesie. Diarree, misselijkheid, braken, buikpijn, stomatitis. Alopecia. Asthenie, mucositis. Gewichtsverlies.
Vaak (1-10%): sepsis, urineweginfectie, Candida-infectie, nasofaryngitis. Febriele neutropenie, leukopenie, lymfopenie. Dehydratie, hyponatriëmie, hypofosfatemie, hypomagnesiëmie, hypoalbuminemie, hypocalciëmie. Tremor, neurotoxiciteit, dysesthesie, cholinerg syndroom, hoofdpijn, duizeligheid. Wazig zien. Tachycardie. Hypotensie, trombo-embolische voorvallen. Longembolie, hik, dyspneu, bloedneus. (Entero)colitis, obstipatie, droge mond, flatulentie, abdominale distensie, dyspepsie, gastro-oesofageale refluxziekte, hemorroïden, dysfagie. Hyperbilirubinemie. Droge huid, hand-voetsyndroom, huiduitslag, huidhyperpigmentatie. Spierzwakte, myalgie, spierspasmen. Acuut nierletsel. Koorts, oedeem, koude rillingen. Stijging ALAT, ASAT, alkalische fosfatase, gamma-glutamyltransferase of creatinine in het bloed. Infusiegerelateerde reactie.
Soms (0,1-1%): diverticulitis, pneumonie, anaal abces, febriele infectie, gastro-enteritis, orale schimmelinfectie, Clostridioides difficile-infectie, conjunctivitis, furunkel, herpes simplex, laryngitis, periodontitis, pustuleuze huiduitslag, sinusitis, vulvovaginale schimmelinfectie. Peri-tumoraal oedeem. Pancytopenie, hemolytische anemie. Overgevoeligheid. Hyperkaliëmie, hypochloremie, jicht, hyperglykemie, hyperkaliëmie, ijzerdeficiëntie, ondervoeding. Slapeloosheid, verwardheid, depressie, neurose. Insult, cerebrale bloeding, cerebrale ischemie, ischemische beroerte, anosmie, ageusie, evenwichtsstoornis, hypersomnie, hypo-esthesie, lethargie, geheugenstoornis, presyncope, syncope, TIA. Oogirritatie. Vertigo. Angina pectoris, acuut myocardinfarct, hartkloppingen. Hypertensie, koude extremiteiten, hematoom, flebitis. Orofaryngeale pijn, hoesten, hyperoxie, neusontsteking, atelectase, dysfonie, pneumonitis. Duodenumobstructie, ontlastingsincontinentie, afte, orale dysesthesie, orale pijn, anale fissuur, mondhoekcheilitis, dyschezie, paresthesie van de mond, tandcariës, oprisping, gastritis, gingiva-pijn, bloederige feces, paralytische ileus, lipzwelling, mondulceratie, oesofagusspasmen, periodontale ziekte, rectale bloeding. Cholangitis, cholestase, hepatische cytolyse. Jeuk, hyperhidrose, bulleuze dermatitis, gegeneraliseerde exfoliatieve dermatitis, erytheem, nagelveranderingen, papel, petechiën, psoriasis, gevoelige huid, huidexfoliatie, huidlaesie, teleangiëctasieën, urticaria. Gewrichtspijn, rugpijn, botpijn, pijn in extremiteit, polyartritis. Verminderde nierfunctie, renaal falen, dysurie, proteïnurie. Vulvovaginale droogheid. Malaise, multi-orgaandisfunctiesyndroom, influenza-achtige ziekte, niet-cardiale pijn op de borst, hypothermie, pijn, xerose. Stijging INR, verminderde creatinineklaring, verlenging QT-interval, stijging monocytentelling, stijging troponine I.
In combinatie met 5-FU/leucovorine
Zeer vaak (> 10%): stomatitis, misselijkheid, braken, diarree (ca. 13% CTCAE graad ≥ 3), buikpijn. Koorts, mucositis, perifeer oedeem, vermoeidheid, asthenie. Duizeligheid. Gewichtsvermindering, verminderde eetlust. Alopecia. Leukopenie, neutropenie (ca. 27% graad ≥ 3), anemie (ca. 10% graad ≥ 3), trombocytopenie. Dehydratie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie.
Vaak (1–10%): hypotensie. Longembolie, embolie, diep-veneuze trombose. Acuut cholinergisch syndroom (met vroegtijdige diarree en symptomen zoals zweten, hypotensie, bradycardie, overmatig blozen, buikkramp, rinitis, tranenvloed, miose en speekselvloed). Sepsis, septische shock. Pneumonie, dyspneu, dysfonie. Colitis, gastro-enteritis, orale candidiase, hemorroïden. Smaakstoornis. Slapeloosheid. Acuut nierfalen (doorgaans door volumedepletie ten gevolge van braken en diarree). Infusiegerelateerde reactie, oedeem. Hypoglykemie. Stijging ASAT, ALAT, INR. Febriele neutropenie, lymfopenie. Hyponatriëmie, hypofosfatemie.
Soms (0,1–1%): hypoxie, interstitiële longziekte (waaronder pneumonitis). Galblaassepsis, Oesofagitis, proctitis. Overgevoeligheidsreacties, (maculopapuleuze) huiduitslag, nagelverkleuring, urticaria.
Verder zijn gemeld: erytheem. Anafylactische reactie, angio-oedeem.
Bij Aziatische patiënten is er een lagere incidentie van diarree (ca. 3% graad ≥ 3) en een hogere ernst van neutropenie (ca. 55% graad ≥ 3). Neutropene sepsis kwam bij ca. 6% voor (bij blanken ca. 1%).
Interacties
Vaccinatie met het gelekoortsvaccin is gecontra-indiceerd vanwege de kans op ernstige, mogelijk fatale infectie. Vaccinatie met andere levende vaccins is tevens gecontra-indiceerd, gedurende en tot ten minste 6 maanden ná de therapie. De respons op geïnactiveerde vaccins kan verminderd zijn.
Gelijktijdig gebruik van sint–janskruid is gecontra–indiceerd. Vermijd gelijktijdig gebruik van andere sterke CYP3A-inductoren (o.a. apalutamide, barbituraten, carbamazepine, efavirenz, fenytoïne, nevirapine, primidon, rifampicine), omdat gebleken is dat de blootstelling aan irinotecan en ook aan de actieve metaboliet met ≥ 50% kan afnemen.
Vermijd zo ook gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A-remmers (o.a. claritromycine, erytromycine, grapefruit-/pompelmoessap, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, ritonavir en voriconazol), omdat de blootstelling aan de actieve metaboliet met ca. 109% kan toenemen.
Atazanavir is een CYP3A4-remmer én UGT1A1-remmer en verhoogt eveneens significant de blootstelling aan de actieve metaboliet.
De werkzaamheid van fenytoïne kan verminderen met als gevolg meer kans op convulsies.
Combinatie met koloniestimulerende factoren (zoals filgrastim) vergroot de kans op een interstitiële longaandoening.
Weeg het gebruik van immunosuppressiva (bv. ciclosporine, tacrolimus) zorgvuldig af; bij overmatige immunosuppressie is er kans op lymfoproliferatie.
Cholinesteraseremmers zoals irinotecan kunnen de neuromusculaire blokkade door suxamethonium verlengen en de neuromusculaire blokkade van niet-depolariserende relaxantia antagoneren.
Bij gelijktijdig gebruik van vitamine K–antagonisten de INR frequenter controleren.
Let op, mogelijke interactie met kruidengeneesmiddelen.
Interacties
Vermijd gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A-inductoren (o.a. barbituraten, carbamazepine, efavirenz, fenytoïne, nevirapine, primidon, rifampicine, sint–janskruid ), omdat gebleken is dat de blootstelling aan irinotecan en ook aan de actieve metaboliet significant kan afnemen. De juiste aanvangsdosis van liposomaal irinotecan in deze situatie is niet vastgesteld; overweeg sterke CYP3A-inductoren ten minste 2 weken voor aanvang van de behandeling te vervangen door niet-enzyminductoren. Vermijd zo ook gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A-remmers (o.a. claritromycine, cobicistat, erytromycine, grapefruit-/pompelmoessap, itraconazol, ketoconazol, lopinavir, posaconazol, ritonavir en voriconazol), omdat de blootstelling aan en daarmee de toxiciteit van irinotecan en de actieve metaboliet significant kan toenemen. Staak sterke CYP3A4-remmers ten minste 1 week voor aanvang van de behandeling.
UGT1A1-remmers (o.a. gemfibrozil, atazanavir, regorafenib) verhogen ook de blootstelling aan de actieve metaboliet; vermijd deze combinatie.
Vermijd vaccinatie met levende micro-organismen tijdens de behandeling, vanwege de kans op ernstige, mogelijk fatale infecties. De respons op geïnactiveerde vaccins kan verminderd zijn.
Wees voorzichtig met de combinatie met hepatotoxische geneesmiddelen, vooral bij een reeds afgenomen leverfunctie.
Cholinesteraseremmers zoals irinotecan kunnen de neuromusculaire blokkade door suxamethonium verlengen en de neuromusculaire blokkade van niet-depolariserende relaxantia (atracurium, pancuronium, rocuronium, vecuronium) antagoneren.
Bij gelijktijdig gebruik van vitamine K–antagonisten de INR frequenter controleren.
Let op, mogelijke interactie met kruidengeneesmiddelen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren, ook bij subtherapeutische doses schadelijk gebleken (teratogeen en embryotoxisch).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: bij dieren aanwijzingen voor afname van de vruchtbaarheid. Vrouwen kunnen overwegen een genetisch adviescentrum te raadplegen, mannen kunnen overwegen advies in te winnen over de mogelijkheid van cryopreservatie van sperma.
Overig: Een vruchtbare man of vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 6 maanden (vrouw) of 3 maanden (man) na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is niet-liposomaal irinotecan in subtherapeutische doses schadelijk gebleken (externe abnormaliteiten, verminderde levensvatbaarheid van foetussen, meer afwijkend gedrag).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Vruchtbaarheid: Bij dieren is reversibele atrofie van zowel de mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen waargenomen na meerdere dagelijkse doses.
Overig: Een vruchtbare man of vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 7 maanden (vrouw) of 4 maanden (man) na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren; bij de mens onbekend. Op grond van het werkingsmechanisme van irinotecan zijn schadelijke effecten bij de zuigeling niet onwaarschijnlijk.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Niet-liposomaal irinotecan gaat bij dieren over in de moedermelk. Een schadelijk effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Contra-indicaties
- darmobstructie en/of chronische darmontsteking;
- ernstige beenmergdepressie;
- bilirubinegehalte > 3× ULN;
- WHO performance status > 2.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Lactatie en Interacties. Raadpleeg bij combinatietherapie tevens de teksten van de betreffende middelen voor additionele contra-indicaties.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Patiënten met een verminderde activiteit van UGT1A1, zoals bij het syndroom van Gilbert (bv. homozygoot voor het UGT1A1*28- of *6-allel) hebben meer kans op ernstige bijwerkingen, zoals ernstige neutropenie en diarree, door accumulatie van SN-38. De kans hierop neemt toe bij een hogere dosis irinotecan. Overweeg een verlaagde startdosis bij poor metabolizers van UGT1A1, zie ook de rubriek Dosering.
De leverfunctie bij aanvang van de therapie en vóór elke toedieningscyclus controleren. Bij een verminderde leverfunctie (bilirubinespiegel 1,5–3 × ULN) is er meer kans op hematologische toxiciteit; gebruik bij een bilirubinespiegel > 3 × ULN is gecontra-indiceerd.
Het bloedbeeld voorafgaand aan en wekelijks tijdens de behandeling controleren; in geval van koorts met neutropenie (> 38°C én ≤ 1 × 109 cellen/l) is klinische behandeling met i.v. breedspectrum antibiotica aangewezen. Bij ernstige diarree is er meer kans op infecties en hematologische toxiciteit, in dat geval het bloedbeeld volledig controleren. Er is meer kans op ernstige neutropenie (CTCAE graad 3–4) bij eerdere bestraling van het bekken/abdomen en bij een verminderde leverfunctie (bilirubinespiegel 1,5–3 × ULN).
Maag-darmtoxiciteit: deze uit zich in ernstige misselijkheid en braken en ernstige diarree. Preventief gebruik van een anti-emeticum voorafgaande aan elke toediening wordt aangeraden. Bij gebruik van irinotecan kan vroege of late diarree optreden, dat wil zeggen diarree die > 24 uur na toediening optreedt op een willekeurig tijdstip vóór de volgende cyclus. Vroege diarree kan onderdeel uitmaken van het acuut cholinergisch syndroom (zie onder de betreffende subkop in deze rubriek). De late diarree kan ernstig zijn en onbehandeld levensbedreigend. Laat de patiënt zich daarom bij eerste tekenen van diarree melden voor behandeling. Bij monotherapie treedt late diarree doorgaans 5 dagen na infusie op (mediaan). Risicofactoren voor het optreden van late diarree zijn een geschiedenis van radiotherapie van buik of bekken, hyperleukocytose, het vrouwelijk geslacht en WHO performance status 2 (> 2 is een contra-indicatie). Direct bij optreden van de eerste dunne ontlasting bij late diarree dient de patiënt te beginnen met drinken van grote hoeveelheden elektrolytenhoudende dranken en een behandeling met loperamide (4 mg als startdosis, vervolgens 2 mg elke 2 uur); deze zonder wijzigingen voortzetten tot 12 uur na de laatste vloeibare ontlasting, maar maximaal 48 uur achtereen vanwege de kans op paralytische ileus. Loperamide niet als profylactische behandeling geven. Ziekenhuisopname is noodzakelijk als de diarree ondanks de therapie niet verbetert, bij ernstige diarree waarbij intraveneuze rehydratie aangewezen is en wanneer de diarree gepaard gaat met braken en/of koorts. Bij diarree met ernstige neutropenie (aantal neutrofielen < 0,5 × 109 cellen/l) is tevens profylactisch een breedspectrum antibioticum noodzakelijk. Dehydratie door misselijkheid, braken en diarree is een risicofactor voor het optreden van nierinsufficiëntie, hypotensie of cardiocirculatoir falen.
Myocardischemie kan optreden, voornamelijk bij patiënten met onderliggende hartziekte, andere cardiovasculaire risicofactoren of eerdere cytotoxische chemotherapie.
Interstitiële longaandoeningen (zich uitend als longinfiltraties) kunnen voorkomen tijdens behandeling met irinotecan; risicofactoren hiervoor zijn o.a. pneumotoxische geneesmiddelen, radiotherapie en koloniestimulerende factoren. Laat de patiënt zich bij aanwezigheid van risicofactoren melden bij verergering van bestaande longklachten of het ontstaan van nieuwe pulmonale symptomen.
Acuut cholinergisch syndroom: symptomen als vroege diarree, buikkramp, hyperhidrose, hypotensie, tranenvloed, miose en speekselvloed kunnen een uiting zijn van het acuut cholinergisch syndroom; dit kan tijdens of vlak na de infusie optreden, waarschijnlijk door de moederverbinding (irinotecan zelf). De kans hierop is mogelijk groter bij hogere doses irinotecan. Bij optreden hiervan zo mogelijk atropinesulfaat (s.c. 0,25 mg) toedienen; bij volgende toedieningen wordt profylactisch gebruik van atropinesulfaat aanbevolen.
Bij extravasatie de toedieningsplaats spoelen en koelen met ijs.
Voor vruchtbare mannen: zie de rubriek Zwangerschap.
Niet onderzocht: de werkzaamheid en veiligheid bij een verminderde nierfunctie en bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld; er zijn geen gegevens beschikbaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Patiënten die homozygoot zijn voor het UGT1A1*28-allel (syndroom van Gilbert) hebben meer kans op ernstige bijwerkingen.
Voorafgaande aan en regelmatig gedurende de behandeling een volledige bloedceltelling uitvoeren. Bij ernstig beenmergfalen niet behandelen met irinotecan. Indien zich ernstig beenmergfalen voordoet de behandeling onderbreken of de dosis verlagen. De kans op ernstige neutropenie en febriele neutropenie is groter bij eerdere of gelijktijdige abdominale bestraling of patiënten bij wie de glucuronidatie van bilirubine gebrekkig verloopt, zoals bij het syndroom van Gilbert. .
De leverfunctie bij aanvang van de therapie en regelmatig daarna controleren. Bij een verminderde leverfunctie is er meer kans op hematologische toxiciteit (zie hierboven).
Vanwege de kans op ernstige of levensbedreigende diarree De behandeling niet geven bij darmobstructie of chronische inflammatoire darmziekte Direct bij optreden van de eerste dunne ontlasting beginnen met drinken van grote hoeveelheden elektrolytenhoudende dranken en een behandeling met loperamide (4 mg als startdosis, vervolgens 2 mg elke 2 uur) beginnen; deze voortzetten tot 12 uur na de laatste vloeibare ontlasting, maar maximaal (in totaal) 48 uur achtereen, vanwege de kans op paralytische ileus. Loperamide niet als profylactische behandeling geven. Indien de diarree na 24 uur loperamide niet verbetert, antibioticumtherapie overwegen (bv. een fluorchinolon gedurende 7 dagen). Indien de diarree langer aanhoudt dan 48 uur loperamide staken, water- en elektrolyten corrigeren en antibiotica voortzetten. Ziekenhuisopname kan noodzakelijk zijn. Tevens kan dosisverlaging (bij diarree CTCAE graad 3 of 4) of uitstel van de behandeling nodig zijn. Diarree kan vroeg (≤ 24 uur na aanvang van de behandeling) of laat (> 24 uur) optreden. Bij vroege diarree therapeutisch en profylactisch atropine overwegen. Late (aanhoudende) diarree kan een verzwakkend effect hebben en in sommige gevallen levensbedreigend zijn (vooral bij gelijktijdige neutropenie) door het optreden van dehydratie, verstoorde elektrolytenhuishouding, colitis, gastro-intestinale ulceratie, infectie of sepsis. Er is meer kans op diarree indien in het verleden radiotherapie van buik of bekken is gegeven, bij hyperleukocytose of als de patiënt vrouw is.
Bij ernstige overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.
Bij een voorgeschiedenis van een Whipple-procedure is er meer kans op ernstige infecties. Wees extra alert op vroege symptomen hiervan.
Acuut cholinergisch syndroom gaat gepaard met vroegtijdige diarree en symptomen zoals zweten, hypotensie, bradycardie, overmatig blozen, buikkramp, rinitis, tranenvloed, miose en speekselvloed. Bij optreden hiervan atropinesulfaat toedienen; bij volgende toedieningen wordt profylactisch gebruik van atropinesulfaat aanbevolen.
Interstitiële longaandoeningen (ILD) zijn voorgekomen tijdens behandeling met niet-liposomaal irinotecan; risicofactoren hiervoor zijn o.a. bestaande longaandoeningen, een voorgeschiedenis van radiotherapie en het gebruik van pneumotoxische geneesmiddelen (bv. bleomycine, methotrexaat) of van groeifactoren. Controleer bij risicofactoren op eerste tekenen van een interstitiële longaandoening. Bij nieuwe of verergerende dyspneu, hoesten en koorts de behandeling onderbreken in afwachting van de diagnostische evaluatie. Staak definitief bij een bevestigde diagnose van ILD.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld.
Overdosering
Symptomen
Ernstige diarree, ernstige neutropenie.
Neem voor informatie over een vergiftiging met irinotecan contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
In klinisch onderzoek werden bij doses tot 210 mg/m² lichaamsgewicht vergelijkbare bijwerkingen gezien als bij de aanbevolen dosering en het aanbevolen behandelschema.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met irinotecan in gepegyleerde liposomen contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Topo-isomerase-I-remmer. Irinotecan (en de werkzame metaboliet SN-38) remt specifiek DNA-topo-isomerase-I, waardoor éénstrengs DNA-laesies worden veroorzaakt die de replicatievork van het DNA blokkeren en die verantwoordelijk zijn voor de cytotoxiciteit. De cytotoxiciteit is specifiek voor de S-fase van de celdeling. In vitro heeft irinotecan (en de werkzame metaboliet) ook nog werkzaamheid tegen cellijnen die resistent zijn voor doxorubicine en vinblastine. Irinotecan remt tevens acetylcholinesterase.
Kinetische gegevens
T max | ca. 1 uur na infusie (SN-38). |
V d | 157 l/m² (steady state). |
Eiwitbinding | ca. 65% (irinotecan), 95% (SN-38). |
Metabolisering | wordt deels door carboxylesterase gemetaboliseerd tot SN-38, dat meer activiteit heeft dan irinotecan zelf. SN-38 wordt voornamelijk door UGT1A1 (UDP glucuronosyltransferase 1A1) geglucuronideerd tot de inactieve metaboliet SN-38G en vervolgens waarschijnlijk gehydrolyseerd in de darmen. Verder wordt een deel van de dosis omgezet door CYP3A4 in inactieve metabolieten. |
Eliminatie | > 50% onveranderd; ca. 33% via de gal met de feces en ca. 22% met de urine. SN-38 wordt via de gal en met de urine uitgescheiden. |
T 1/2el | ca. 14 uur (irinotecan, SN-38). Bij bilirubinemie tussen 1½ en 3× ULN neemt de klaring van irinotecan met ca. 40% af. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
In liposomen ingekapseld irinotecan (uitgedrukt in hydrochloride-3-water óf watervrije base). De liposomen zijn o.a. voorzien van oppervlaktegebonden methoxypolyethyleenglycol-moleculen (MPEG). De pegylering zorgt er voor dat de liposomen langer in het bloed circuleren. Irinotecan en de actieve metaboliet SN-38 zijn topo-isomerase-I-remmers. De metaboliet is in vitro 1000 maal krachtiger werkzaam dan irinotecan. Zij remmen specifiek en reversibel het DNA-topo-isomerase-I-complex, waardoor enkelstrengs DNA-laesies worden veroorzaakt, die de replicatievork van het DNA blokkeren en verantwoordelijk zijn voor de cytotoxiciteit. Irinotecan remt tevens acetylcholinesterase.
Kinetische gegevens
Overig | van liposomaal irinotecan blijft 95% van het irinotecan tijdens de circulatie in de omhulling. |
V d | ca. 0,057 l/kg (d.w.z. vnl. vasculaire compartiment; liposomaal irinotecan), ca. 138 l/m² (vrij irinotecan). |
Eiwitbinding | ca. 95% (actieve metaboliet SN-38). |
Metabolisering | wordt deels door carboxylesterase gemetaboliseerd tot SN-38, dat in vitro 1000 maal meer activiteit heeft dan irinotecan zelf. SN-38 wordt door UGT1A1 (UDP glucuronosyltransferase 1A1) geglucuronideerd tot een inactieve metaboliet en vervolgens waarschijnlijk gehydrolyseerd in de darmen. Verder wordt een deel van de dosis omgezet door CYP3A4 in inactieve metabolieten. |
Eliminatie | met de urine tot ca. 20% (onveranderd irinotecan). |
T 1/2el | ca. 41 uur (actieve metaboliet SN-38), ca. 21 uur (liposomaal irinotecan), 6 uur (vrij irinotecan). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
irinotecan hoort bij de groep topo-isomerase I-remmers.
Groepsinformatie
irinotecan in gepegyleerde liposomen hoort bij de groep topo-isomerase I-remmers.