Samenstelling
Depo-Medrol (acetaat) Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof, suspensie
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1 ml, 5 ml
Methylprednisolon capsule Doorgeleverde bereiding
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 100 mg
Solu-Medrol (als Na-succinaat) Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 500 mg, 1000 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 40 mg
- Verpakkingsvorm
- solvens 1 ml ('Act-O-Vial')
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 125 mg
- Verpakkingsvorm
- solvens 2 ml ('Act-O-Vial')
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Cortison (acetaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Behandeling van artrose bestaat primair uit oefentherapie. Bij mensen met artrose van de knie en overgewicht is gewichtsreductie aan te bevelen. Medicamenteuze therapie begint met intermitterend gebruik van paracetamol en/of een cutane NSAID, waarbij de voorkeur afhangt van de lokatie van de artrose. Bij onvoldoende effect kan intermitterend een oraal NSAID worden toegepast (diclofenac, ibuprofen of naproxen). Incidenteel is een intra-articulaire injectie met een corticosteroïd mogelijk, als bovengenoemde middelen onvoldoende effectief of gecontra-indiceerd zijn. Overweeg in de tweedelijnszorg, afhankelijk van het aangedane gewricht (zie behandelplan), (offlabel) toepassing van duloxetine, predniso(lo)n, intra-articulair hyaluronzuur of eventueel tramadol.
Methylprednisolon komt bij reumatoïde artritis in aanmerking als overbruggingstherapie bij starten of wijzigen van een ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD). Het kan ook worden overwogen bij starten of wijzigen van een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD).
Zie voor de behandeling van systemische lupus erythematodes (SLE) de richtlijnmodule 'Medicamenteuze behandeling – basis SLE' via richtlijnendatabase.nl.
Geef bij een ernstige longaanval van astma bij volwassenen en kinderen (die ABCDE-stabiel zijn) salbutamol en eventueel bij volwassenen ook ipratropium. Geef tevens een orale predniso(lo)nkuur.
Start bij een minder ernstige longaanval van astma bij volwassenen een kortwerkende β2-sympathicomimeticum (SABA) of verhoog de dosis. Overweeg daarnaast te starten met inhalatiecorticosteroïde (ICS) of formoterol-ICS of verhoog de dosis. Overweeg een orale predniso(lo)nkuur op basis van eerdere ervaring.
Geef een ABCDE-stabiele patiënt met een ernstige COPD-longaanval salbutamol; bij onvoldoende verbetering ook ipratropium. Geef bij verbetering een orale prednisolonkuur; verhoog de dosering van de luchtwegverwijders en/of pas de toedieningsvorm aan. Geef indien nodig een antibioticumkuur.
Verhoog bij een minder ernstige longaanval de dosering van de luchtwegverwijders. Geef afhankelijk van de mate van dyspneu een orale prednisolonkuur.
Bij de ziekte van Crohn zijn systemischwerkende corticosteroïden, bv. betamethason en predniso(lo)n, effectiever dan het lokaalwerkende budesonide, maar veroorzaken meer bijwerkingen. Als bij milde tot matige ziekteactiviteit na twee tot vier weken lokale behandeling geen meetbare verbetering optreedt, wordt de behandeling veelal omgezet naar een systemische.
Bij colitis ulcerosa zijn systemischwerkende corticosteroïden, bv. betamethason en predniso(lo)n, effectiever dan lokaalwerkende corticosteroïden, maar veroorzaken meer bijwerkingen.
Zie voor de standaardbehandeling van psoriasis: psoriasis.
Bij tuberculose komen corticosteroïden in aanmerking als adjuvante therapie bij behandeling van pericarditis tuberculosa en meningitis tuberculosa bij een normaal gevoelige M. tuberculosis. Bij alle andere vormen van tuberculose is er geen of onvoldoende bewijs voor effectiviteit van toevoegen van corticosteroïden.
Zie voor de standaardprofylaxe van misselijkheid en braken bij behandeling van kanker: misselijkheid en braken bij chemo- en radiotherapie.
Offlabel: Sumatriptan s.c. en medicinale zuurstof zijn eerstekeusmiddelen voor de aanvalsbehandeling van clusterhoofdpijn. Verapamil (offlabel) is middel van eerste keus voor de onderhoudsbehandeling van clusterhoofdpijn. Bij het opbouwen van langdurige profylaxe, en bij een zogenaamde 'verapamil drug holiday', kan overwogen worden om ter overbrugging oraal een prednis(ol)onkuur (offlabel) of lokaal een GON-injectie (blokkade van de achterhoofdszenuw, 'Greater Occipital Nerve') met methylprednisolon(/lidocaïne) (offlabel) te geven.
Advies
Zie voor meer informatie over de behandeling van primaire bijnierschorsinsufficiëntie en congenitale bijnierschorshyperplasie de ‘Clinical Practice Guidelines’ (filter op 'Adrenal') via Endocrine Society.
Indicaties
Systemische therapie
- Reumatologische aandoeningen en collageenziekten: als adjuvans voor kortstondig gebruik bij reumatoïde artritis, incl. juveniele reumatoïde artritis. Tijdens een exacerbatie of als onderhoudstherapie in bepaalde gevallen van acute reumatische carditis, syndroom van Goodpasture (in combinatie met cytostatica), systemische lupus erythematodes (en lupus nefritis), polyarteriitis nodosa, arteriitis temporalis, systemische dermatomyositis (polymyositis).
- Longaandoeningen zoals longaanval van astma of COPD, sarcoïdose, berylliose, fulminerende of gedissemineerde longtuberculose bij gelijktijdige toediening van tuberculosemiddelen, allergische longaandoeningen, Löffler-syndroom, longaandoeningen ten gevolge van aspiratie.
- Maag-darmaandoeningen: colitis ulcerosa en ziekte van Crohn, bij een acute aanval van de ziekte; bij meer distaal gelokaliseerde vormen neemt ook rectale toediening een belangrijke plaats in.
- Hematologische afwijkingen zoals auto-immuun hemolytische anemie, aplastische anemie, immuungemedieerde trombocytopenie bij volwassenen (uitsluitend i.v.).
- Nieraandoeningen: nefrotisch syndroom, zonder uremie, van het idiopathische type of veroorzaakt door lupus erythematodes.
- Endocrinologische aandoeningen zoals primaire of secundaire bijnierschorsinsufficiëntie, congenitale bijnierschorshyperplasie, niet-etterende thyroïditis.
- Palliatieve behandeling van oncologische aandoeningen zoals leukemie en maligne lymfoom bij volwassenen, acute leukemie bij kinderen, ziekte van Kahler. Hypercalciëmie ten gevolge van skeletmetastasen of de ziekte van Kahler.
- Neurologische aandoeningen zoals acute exacerbaties van multiple sclerose, hersenoedeem ten gevolge van primaire of gemetastaseerde tumoren.
- Ernstige oogaandoeningen van allergische en inflammatoire aard, zoals choroïdoretinitis, iridocyclitis, diffuse uveïtis posterior, neuritis optica.
- Huidaandoeningen zoals pemfigus, Stevens-Johnsonsyndroom, mycosis fungoides, dermatitis exfoliativa, bulleuze dermatitis herpetiformis, ernstige dermatitis seborrhoica, ernstige psoriasis.
- Diversen:
- Als adjuvans bij heftige allergische en anafylactische reacties.
- Als immunosuppressivum bij orgaantransplantatie.
- Tuberculeuze meningitis met dreigend of reeds ingetreden subarachnoïdaal blok in combinatie met tuberculosemiddelen.
- Trichinose met neurologische of myocardiale implicatie.
- Als adjuvans bij preventie van misselijkheid en braken bij behandeling van kanker met oncolytica met een ernstig emetogeen effect.
Lokale therapie
- bij articulaire en peri-articulaire aandoeningen zoals synovitis bij osteoartritis, reumatoïde artritis, posttraumatische osteoartritis, bursitis, epicondylitis, tendovaginitis.
- intralaesionaal bij huidaandoeningen zoals keloïd, gelokaliseerde hypertrofische, geïnfiltreerde laesies van lichen planus, psoriasis, granuloma annulare en gelichenificeerd eczeem (inclusief neurodermitis), discoïde lupus erythematodes, huidafwijkingen aan de benen ten gevolge van diabetes mellitus (necrobiosis lipoidica) en alopecia areata.
GON-injectie (offlabel)
- 'Greater Occipital Nerve' (GON)-injectie voor profylaxe van clusterhoofdpijn: ter overbrugging bij opbouwen profylactische onderhoudsbehandeling, 'verapamil drug holiday' of bij exacerbatie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Substitutietherapie bij primaire en secundaire bijnierschorsinsufficiëntie.
- Congenitale bijnierschorshyperplasie, indien een korte werkingsduur (bv. bij kinderen) en/of mineralocorticoïde werking is gewenst.
Doseringen
In het algemeen
Volwassenen
De laagst mogelijke dosis gebruiken en de dosering geleidelijk verminderen zodra dat mogelijk is.
Intraveneus als injectie of infusie of intramusculair (als Na-succinaat): begindosering 10–500 mg per dag, afhankelijk van de indicatie, soms meer. Begindoses tot 250 mg i.v. toedienen in ten minste 5 min, hogere doses in ten minste 30 min. De daarop volgende doses kunnen i.v. of i.m. worden gegeven. I.v.-injectie heeft de voorkeur voor het inzetten van de therapie bij spoedgevallen. Overweeg na de eerste noodperiode een langer werkend injecteerbaar preparaat of een oraal preparaat.
Intramusculair (acetaat) (= depotpreparaat): wanneer een langdurig effect wordt beoogd, de dagelijkse dosis met 7 vermenigvuldigen en in 1 wekelijkse injectie toedienen.
Kinderen
Intramusculair of intraveneus (als Na-succinaat): op geleide van de ernst van de toestand en de respons van de patiënt; niet lager dan 0,5 mg/kg lichaamsgewicht per 24 uur. Raadpleeg het Kinderformularium van het NKFK voor doseringen bij specifieke indicaties.
Als adjuvans bij levensbedreigende toestand
Volwassenen
Intraveneus (als Na-succinaat) in ten minste 30 min: 30 mg/kg lichaamsgewicht, zo nodig elke 4–6 uur, gedurende 48 uur.
Stoottherapie bij exacerbatie van reumatologische aandoeningen, systemische lupus erythematodes en aandoeningen met oedeem zoals glomerulonefritis en lupus nefritis
Volwassenen
Intraveneus (als Na-succinaat) in ten minste 30 min: 250 mg/dag of meer gedurende enkele dagen (gewoonlijk max. 5 dagen).
Reumatoïde artritis
Volwassenen
Volgens de fabrikant: intramusculair (acetaat): onderhoudsdosering 40–120 mg 1×/week.
Volgens de NVR-richtlijn Reumatoïde Artritis (RA), module Glucocorticoïden bij reumatoïde artritis (2019): bij het starten of wijzigen van een DMARD: intramusculair (acetaat): een enkele dosis van 80-120 mg als overbruggingstherapie.
Astma-longaanval
Volwassenen
Intramusculair (acetaat): 80–120 mg. Effect treedt op binnen 6–48 uur en kan enkele dagen tot 2 weken aanhouden.
Acute respiratory distress syndrome
Volwassenen
Volgens de NVIC-richtlijn Acute Respiratory Distress Syndrome, module Corticosteroïden (2024): bij PaO 2/FiO 2 < 200 mmHg, binnen 24-72 uur starten met:
intraveneus (als Na-succinaat): 1 mg/kg ideaal lichaamsgewicht per dag op dag 1-14. Vervolgens afbouwen: 0,5 mg/kg/dag op dag 15-21; 0,25 mg/kg/dag op dag 22-25; 0,125 mg/kg/dag op dag 26-28. Ideaal lichaamsgewicht is voor mannen 50 + [0,91 × (lengte in cm – 154,4)] en voor vrouwen 45,5 + [0,91 × (lengte in cm – 152,4)].
Allergische rinitis
Volwassenen
Intramusculair (acetaat): 80–120 mg. Symptoomverbetering treedt op binnen 6 uur en kan enkele dagen tot 3 weken aanhouden.
Adrenogenitaal syndroom
Volwassenen
Intramusculair (acetaat): 40 mg 1× per 2 weken.
Stoottherapie bij relaps van multipele sclerose
Volwassenen
Volgens de fabrikant: intraveneus (als Na-succinaat) in ten minste 30 min: 500 mg/dag of 1000 mg/dag gedurende 3 of 5 dagen.
Volgens de NICE-guideline 'Multiple sclerosis in adults: management' (2022), module ' 1.7 Relapse and exacerbation': oraal: 500 mg/dag gedurende 5 dagen. Of als alternatief intraveneus (als Na-succinaat): 1000 mg/dag gedurende 3 tot 5 dagen.
Dermatitis
Volwassenen
Intramusculair (acetaat): Bij acute ernstige dermatitis veroorzaakt door bepaalde planten (zoals Rhus toxicodendron): 80–120 mg eenmalig; veelal treedt binnen 8–12 uur verlichting op. Bij chronische contacteczeem de injectie zo nodig na 5 of 10 dagen herhalen. Bij dermatitis seborrhoicum: 80 mg 1×/week.
Huidaandoeningen
Volwassenen
Intramusculair (acetaat): 40–120 mg 1×/week, gedurende 1–4 weken.
Orgaantransplantatie (preventie of behandeling van afstoting)
Volwassenen
Intraveneus (als Na-succinaat) in ten minste 30 min: 250–2000 mg elke 24–48 uur totdat de toestand zich stabiliseert, meestal niet langer dan 48–72 uur.
Als adjuvans ter preventie van misselijkheid en braken bij cytostaticagebruik
Volwassenen
Intraveneus (als Na-succinaat) in ten minste 5 min: 250 mg 1 uur voorafgaand aan chemotherapie, vervolgens 250 mg aan het begin van of 1 uur na chemotherapie, gevolgd door 250 mg 3–6 uur na chemotherapie. Raadpleeg voor een overzicht welke anti-emetische middelen per emetogene risicocategorie worden gegeven: Misselijkheid en braken bij chemo- en radiotherapie.
Lokale therapie bij (peri-)articulaire aandoeningen
Volwassenen
Intra-articulair, intrabursaal (acetaat): per keer 4–10 mg in een klein gewricht, 10–40 mg in een middelgroot gewricht en 20–80 mg in een groot gewricht. In chronische gevallen: 1–5 injecties per week.
In peesschede, ganglia (acetaat): 4–30 mg per keer, zo nodig herhalen.
Lokale behandeling bij hand- en polsklachten
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Hand- en polsklachten (aanpassing jan 2024):
In peesschede (acetaat): bij carpale-tunnelsyndroom en tendovaginitis van De Quervain 20 mg per keer en bij triggervinger 10 mg per keer. Herhaal de injectie eventueel eenmalig bij geen effect na 4–6 weken. Indien de klachten recidiveren, herhaal de injectie dan alleen als het effect duidelijk aanwezig en langdurig was, en niet eerder dan 3–6 maanden na de laatste injectie.
In peesschede (acetaat): bij CMC-I-handartrose, incidenteel bij acute exacerbatie van lokale klachten die onvoldoende reageren op pijnstilling: 20 mg per keer. Controleer het effect na 4–6 weken.
Lokale therapie bij huidaandoeningen
Volwassenen
Intralaesionaal (acetaat): 1–4 injecties à 20–60 mg.
Offlabel: GON-injectie voor profylaxe van clusterhoofdpijn
Volwassenen
Volgens de NVN-richtlijn Hoofdpijn, module Clusterhoofdpijn (2023): subcutaan (acetaat): 80 mg nabij de nervus occipitalis major (GON) als eenmalige injectie; zo nodig na minimaal 3 maanden de injectie herhalen.
Een stoottherapie kan zo nodig worden herhaald (niet eerder dan na een week) als effect uitblijft of de status dit noodzakelijk maakt.
Depo-Medrol injectievloeistof (suspensie) schudden voor gebruik.
Doseringen
Primaire en secundaire bijnierschorsinsufficiëntie
Volwassenen
25–50 mg per dag, ⅔ van de dosis 's morgens en ⅓ in de namiddag; bij primaire bijnierschorsinsufficiëntie combineren met een mineralocorticoïd.
Congenitale bijnierschorshyperplasie
Volwassenen
Meestal 15–40 mg/m² lichaamsoppervlak per dag, ⅔ van de dosis 's morgens en ⅓ in de namiddag of om juist in de vroege ochtend maximale onderdrukking van de ACTH-secretie te bereiken, ⅓ 's morgens en ⅔ tegen bedtijd. Bij sommige vormen van congenitale bijnierschorshyperplasie waarbij natriumverlies optreedt, kan extra toediening van een mineralocorticoïd noodzakelijk zijn.
In geval van koorts: als regel kan worden aangehouden om voor iedere graad temperatuurverhoging boven 38,5 °C 12,5 mg cortisonacetaat extra te geven; dit blijven doen tot 1 dag nadat de lichaamstemperatuur weer normaal is.
Bij leverinsufficiëntie kan dosisverhoging nodig zijn.
Bijwerkingen
Voeding en stofwisseling: natrium- en vochtretentie, hypokaliëmische alkalose, metabole acidose, dyslipidemie, toegenomen eetlust (wat kan leiden tot gewichtstoename), lipomatose, verlaagde glucosetolerantie (waardoor latente diabetes mellitus manifest kan worden).
Bewegingsapparaat: spierzwakte en spieratrofie (steroïdmyopathie), osteoporose met kans op compressiefracturen van de wervels of pathologische fracturen, neuropathische artropathie, aseptische botnecrose (vooral van de femur- en humeruskoppen), peesruptuur (vooral van de achillespees), pijnaanvallen na injectie (na intra-articulaire, peri-articulaire en peesschede-injecties).
Maag-darmstelsel: ulcus pepticum met meer kans op bloeding en (gemaskeerde) perforatie, darmperforatie, peritonitis, acute pancreatitis (bij hoge doses), oesofagitis, misselijkheid, braken, onaangename smaak in de mond, dyspepsie, buikpijn, opgezette buik en diarree. Herhaalde puls-therapie met i.v.-methylprednisolon kan (meestal bij een aanvangsdosis van ≥ 1 gram per dag) hepatotoxiciteit, zoals acute hepatitis, veroorzaken.
Huid: vertraagde wondgenezing, dunne kwetsbare huid, petechiën en ecchymose, striae, erytheem, jeuk, hyper- of hypopigmentatie, toegenomen transpiratie, verminderde respons bij huidtesten, acne, allergische reacties zoals angio-oedeem en urticaria, versnelde groei van Kaposi-sarcoom (waarschijnlijk reversibel).
Hart: hartfalen bij daarvoor gevoelige patiënten. Na snelle i.v.-toediening van hoge doses (> 0,5 g methylprednisolonnatriumsuccinaat in < 10 min) zijn hartaritmieën, circulatoire collaps en hartstilstand gemeld. Tevens kan bradycardie optreden, onafhankelijk van de infusiesnelheid of -duur.
Bloed en bloedvaten: leukocytose, trombotische voorvallen, longembolie, hypertensie, hypotensie, blozen.
Zenuwstelsel: epidurale lipomatose, intracraniële drukverhoging met papiloedeem (pseudotumor cerebri), vooral bij kinderen bij snel afbouwen van de behandeling, convulsies, amnesie, duizeligheid, vertigo, hoofdpijn.
Endocrien: menstruatiestoornis, hirsutisme, Cushingsyndroom, belemmering van de groei bij kinderen, remming van hypothalamus-hypofyse-bijnieras, met kans op bijnierschorsinsufficiëntie ten tijde van stress (zoals trauma, operatie en ziekte).
Oog: chorioretinopathie, cataract, glaucoom, exoftalmie, wazig zien. Zeldzame gevallen van blindheid gepaard gaande met intralaesionale behandeling rondom het gezicht en hoofd.
Psychisch: verwardheid, prikkelbaarheid, depressie, euforie, slapeloosheid, angst, gedragsstoornissen, stemmingswisselingen, persoonlijkheidsveranderingen, psychose, zelfmoordgedachten. Ook kunnen bestaande emotionele instabiliteit en psychotische neigingen verergeren.
Onderzoeken: verlaagde glucosetolerantie, daling kalium in bloed, stijging calcium in urine, stijging van ASAT, ALAT, AF en ureum in bloed.
Overige: verhoogde gevoeligheid voor infecties en maskering van klinische verschijnselen. Geneesmiddelenovergevoeligheid, anafylactische en anafylactoïde reactie. Hik. Reactie op de toedieningsplaats, steriel abces, perifeer oedeem, vermoeidheid, malaise. Feochromocytoomcrisis.
Na langdurige therapie kan staken van de toediening van corticosteroïden een abstinentiesyndroom tot gevolg hebben, begeleid door koorts, myalgie, artralgie en malaise; dit kan zelfs zonder tekenen van bijnierschorsinsufficiëntie optreden.
Bijwerkingen
Bij gebruik als substitutietherapie zullen in het algemeen geen bijwerkingen optreden.
Interacties
- Toediening van levende of verzwakt levende vaccins bij gebruik van een immunosuppressieve dosering in de voorgaande drie maanden is gecontra-indiceerd. Toediening van geïnactiveerde virus- of bacteriële vaccins is mogelijk niet effectief;
- Enzyminductoren, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en rifampicine, kunnen de werking van corticosteroïden verminderen. De interactie is alleen relevant bij behandeling langer dan twee weken. Zowel bij starten als bij staken van de enzyminductor de corticosteroïd-dosering zo nodig bijstellen;
- Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van CYP3A4-remmers (bv. cobicistat, HIV-proteaseremmers, claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, grapefruit-/pompelmoessap), omdat een toename van systemische bijwerkingen van het corticosteroïd kan optreden;
- Wees voorzichtig bij combinatie met cyclofosfamide en tacrolimus;
- (Fos)aprepitant kan de blootstelling aan methylprednisolon verhogen;
- Oestrogenen kunnen het effect van corticosteroïden versterken;
- Hoge doses methylprednisolon en ciclosporine kunnen elkaars plasmaconcentratie verhogen; gelijktijdige toediening heeft geleid tot convulsies;
- De respons op anticoagulantia kan veranderen, daarom de INR extra controleren;
- Bij gelijktijdig gebruik van kaliumonttrekkende diuretica (zoals thiazide-diuretica), amfotericine B, xanthinederivaten of β2-agonisten is er meer kans op hypokaliëmie;
- Gelijktijdig gebruik met NSAID's leidt tot een additief ulcerogeen effect;
- De behoefte aan insuline of orale bloedglucoseverlagende middelen bij diabetici kan toenemen;
- De respons op somatropine kan verminderen;
- De plasmaspiegel van isoniazide kan dalen;
- De eliminatie van salicylaten kan worden versneld; bij het staken van de behandeling neemt de kans op salicylaatintoxicatie toe;
- Het effect van cholinesteraseremmers bij myasthenia gravis kan afnemen.
Interacties
Enzyminductoren, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en rifampicine, kunnen de werking van corticosteroïden verminderen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van CYP3A-remmers, waaronder cobicistat, omdat een toename van systemische bijwerkingen van het corticosteroïd kan optreden.
De respons op anticoagulantia kan veranderen, daarom de INR extra controleren.
Bij gelijktijdig gebruik van diuretica is er meer kans op hypokaliëmie.
Bij gelijktijdig gebruik met NSAID's rekening houden met een additief ulcerogeen effect.
De behoefte aan insuline of orale bloedglucoseverlagende middelen bij diabetici kan groter worden.
Zwangerschap
Methylprednisolon passeert de placenta.
Teratogenese: Bij dieren in hoge doses schadelijk gebleken (schisis). Bij de mens geen duidelijke aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij chronisch gebruik van corticosteroïden in hogere doseringen is intra-uteriene groeivertraging beschreven. Chronisch gebruik in het 3e trimester kan neonatale bijnierschorssuppressie veroorzaken; kenmerken hiervan zijn neonatale hypoglykemie, hypotensie, elektrolytverstoringen en verstoring van de immuunrespons.
Advies: Kan worden gebruikt, mits zo kort en zo laag mogelijk gedoseerd.
Zwangerschap
Farmacologisch effect: Bij substitutietherapie wordt geen neonatale bijnierschorssuppressie of intra-uteriene groeivertraging verwacht.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: In geringe mate (bij een orale dosis van max. 80 mg/dag).
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Bij intraveneus gebruik van 1 g/dag bij MS gedurende enkele dagen, de moedermelk tot 2–4 uur na het infuus afkolven en afvoeren. Bij gebruik van een hogere dosis corticosteroïd gedurende langere tijd, de groei en ontwikkeling van het kind extra controleren.
Overig: Door een injectie van een hoge dosering kan de borstvoeding afnemen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding kan tijdens suppletietherapie worden gehandhaafd.
Contra-indicaties
Systemische therapie
- ulcus ventriculi en ulcus duodeni;
- acute infectieuze processen, vooral virusinfecties en systemische schimmelinfecties;
- parasitaire infecties, tropische worminfecties;
- zie ook de rubriek Interacties.
Lokale therapie
- infectie van de plaats van aandoening, bv. septische artritis ten gevolge van gonorroe of tuberculose;
- bacteriëmie of systemische schimmelinfecties;
- instabiliteit van het gewricht.
Verder intrathecaal gebruik (Depo-Medrol en Solu-Medrol) en intraveneus gebruik (Depo-Medrol).
Contra-indicaties
Bij gebruik als substitutietherapie gelden geen contra-indicaties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles en profylaxe: Complicaties van de behandeling met glucocorticoïden zijn afhankelijk van de dosis en de behandelduur. Bij chronisch gebruik van glucocorticoïden is regelmatige oogheelkundige controle gewenst, vanwege het risico op cataract en glaucoom. Tevens regelmatig routine laboratoriumtesten (zoals urineonderzoek, bloedglucose, bloeddruk, lichaamsgewicht en radiografie van de thorax) uitvoeren. Patiënten met bestaande cardiovasculaire risicofactoren extra controleren op het ontstaan van bijwerkingen zoals dyslipidemie en hypertensie (met name in geval van hoge doses en bij langdurig gebruik).
Het risico op fracturen neemt toe, vooral bij langdurig gebruik van hogere doseringen. Besteed aandacht aan leefstijladviezen en inname van voldoende calcium en vitamine D3. Medicatie ter preventie van fracturen is geïndiceerd bij gebruik van glucocorticoïden met een verwachte duur > 3 maanden, afhankelijk van de dosis en de leeftijd. Zie de aanbevelingen in de NIV-richtlijn Osteoporose en fractuurpreventie, module Medicatie voor fractuurpreventie bij glucocorticoïden (2022).
Endocriene effecten: Langdurige behandeling kan resulteren in onderdrukking van de HPA-as (steroïdgeïnduceerde bijnierschorsinsufficiëntie), welke nog maanden na staken van de behandeling kan aanhouden. Om acute adrenale insufficiëntie te voorkomen, de corticosteroïdbehandeling altijd geleidelijk afbouwen, verspreid over weken of maanden naar gelang de dosis en de duur van de behandeling. Tussentijds optreden van ziekte, letsel of operaties gedurende langdurige behandeling vereist een tijdelijke dosisverhoging van een snelwerkend corticosteroïd; ook na staken van de behandeling kan het nodig zijn om in dergelijke gevallen tijdelijk weer met corticosteroïden te behandelen.
Immunosuppressieve effecten: Glucocorticoïden kunnen de gevoeligheid voor infecties verhogen en kunnen bepaalde symptomen van een infectie maskeren; tevens kan lokalisatie van een infectie moeilijk zijn. Bij bacteriële infecties zo mogelijk eerst de verwekkers bepalen en de infectie behandelen alvorens met de toediening van glucocorticoïden te beginnen. Waterpokken en mazelen kunnen bij niet-immune patiënten een ernstiger en zelfs fataal beloop hebben; blootgestelde patiënten direct onder medische behandeling stellen. Het gebruik bij actieve tuberculose beperken tot die gevallen van fulminerende of gedissemineerde tuberculose en hierbij een adequaat tuberculostaticum geven. Bij latente tuberculose of bij tuberculinereactiviteit chemoprofylaxe geven tijdens langdurige behandeling.
Comorbiditeit: Gebruik glucocorticoïden terughoudend bij aspecifieke colitis ulcerosa, als de kans op een dreigende perforatie, abces of andere pyogene infectie bestaat. Wees ook terughoudend bij diverticulitis, recente darmanastomosen, peptisch ulcus in de voorgeschiedenis, feochromocytoom, eerder door glucocorticoïd teweeggebrachte myopathie, gestoorde leverfunctie, nierinsufficiëntie, hypothyroïdie, diabetes mellitus, hartfalen, trombo-embolische aandoeningen, osteoporose, myasthenia gravis, epilepsie, psychiatrische voorgeschiedenis, glaucoom en oculaire herpes vanwege een mogelijke perforatie van de cornea. Glucocorticoïdbehandeling kan verschijnselen gerelateerd aan maag-darmaandoeningen, zoals een (peptisch) ulcus, perforatie, obstructie, pancreatitis of peritonitis, maskeren. Bij multiple sclerose is niet aangetoond dat corticosteroïden invloed hebben op de progressie van de ziekte. Wees voorzichtig bij systemische sclerose, omdat een verhoogde incidentie van sclerodermale niercrisis is waargenomen.
Acute, gegeneraliseerde myopathie van oculaire en respiratoire spieren, eventueel leidend tot tetraparese, is beschreven tijdens gebruik van hoge doses glucocorticoïden, meestal bij bestaande afwijkingen in de neuromusculaire transmissie (bv. myasthenia gravis) of bij gelijktijdige behandeling met neuromusculaire blokkers. Na staken van de behandeling kan het herstel enkele weken tot jaren duren.
Bij behandeling van hematologische maligniteiten (met of zonder andere chemotherapeutica) is tumorlysissyndroom (TLS) gemeld. Patiënten met veel kans op TLS nauwlettend controleren en passende voorzorgsmaatregelen nemen.
Anafylactische reacties zijn voorgekomen bij behandeling met parenterale glucocorticoïden. Daarom vóór toediening de aangewezen voorzorgsmaatregelen nemen, in het bijzonder wanneer de patiënt eerder allergisch reageerde op een geneesmiddel.
De groei en ontwikkeling van zuigelingen en kinderen nauwlettend volgen bij langdurig gebruik van glucocorticoïden; om groeiremming te voorkomen streven naar een alternerende dosering.
Bij ouderen is zorgvuldige observatie van belang omdat de gebruikelijke bijwerkingen (zoals osteoporose, hypertensie, hypokaliëmie, diabetes mellitus, gevoeligheid voor infecties en atrofie van de huid) bij hen tot levensbedreigende reacties kunnen leiden.
Systemische corticosteroïden zijn niet geïndiceerd voor behandeling van traumatisch hersenletsel. In meerdere onderzoekscentra is een toegenomen mortaliteit twee weken na toediening waargenomen, een causaal verband is echter niet vastgesteld.
Routinematige toepassing bij septische shock wordt niet aanbevolen, wegens een mogelijk verhoogde mortaliteit in bepaalde subgroepen van patiënten (met een verhoogd serumcreatininegehalte (> 2,0 mg/dl) of met een secundaire infectie). In geval van een gelijktijdige bijnierinsufficiëntie geldt een uitzondering; dan dient een adequate aanvullende dosis corticosteroïd te worden gegeven.
Bij lokale therapie kan een duidelijke toename van de pijn, gepaard met lokale zwelling, verdere beperking van de mobiliteit van het gewricht, koorts en malaise duiden op septische artritis. Bij bevestiging van de diagnose sepsis de lokale behandeling met glucocorticoïdinjecties onderbreken.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij stress (operatie, trauma, infectie) kan het nodig zijn de dosering (sterk) te verhogen.
Corticosteroïden kunnen bepaalde symptomen van infectie maskeren en nieuwe infecties kunnen tijdens het gebruik optreden.
Regelmatige oogheelkundige controle is zeer gewenst. Bij gebruik van systemische corticosteroïden zijn visusstoornissen zoals wazig zien, cataract, glaucoom en centrale sereuze chorioretinopathie gemeld.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling de monografie corticosteroïden op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Corticosteroïd met sterk glucocorticoïde eigenschappen; het mineralocorticoïde effect is te verwaarlozen. De natriumsuccinaatverbinding (Solu-Medrol) wordt toegepast indien snel hoge bloedspiegels van methylprednisolon zijn vereist. De injectievloeistof met de slecht oplosbare acetaatverbinding (Depo-Medrol) heeft een vertraagde afgifte en daardoor een langdurige werking.
Kinetische gegevens
F | (oraal) ca. 82%. |
T max | 0,8 en 1 uur (na intraveneuze en intramusculaire toediening van Solu-Medrol), 4–8 uur (na intramusculaire en intra-articulaire toediening van Depo-Medrol). |
V d | 1,4 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door vnl. CYP3A4 tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vnl. met de urine (75% binnen 96 uur na i.v.-toediening). |
T 1/2el | 1,8–5,2 uur. |
Overig | biologische halfwaardetijd = 12–36 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Naast een glucocorticoïde werking heeft het een vrij groot mineralocorticoïde effect.
Kinetische gegevens
T max | ca. 2 uur. |
Metabolisering | in de lever snel tot actief hydrocortison. |
T 1/2el | ca. 30 min (cortison) resp. 90 min (hydrocortison). De biologische halfwaardetijd is 8–12 uur (hydrocortison). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
methylprednisolon hoort bij de groep corticosteroïden, systemisch.
- betamethason (systemisch) (H02AB01) Vergelijk
- cortison (H02AB10) Vergelijk
- deflazacort (H02AB13) Vergelijk
- dexamethason (systemisch) (H02AB02) Vergelijk
- fludrocortison (H02AA02) Vergelijk
- hydrocortison (systemisch) (H02AB09) Vergelijk
- methylprednisolon/lidocaïne (H02BX01) Vergelijk
- prednisolon (systemisch) (H02AB06) Vergelijk
- prednison (H02AB07) Vergelijk
- triamcinolonacetonide (systemisch) (H02AB08) Vergelijk
- triamcinolonhexacetonide (H02AB08) Vergelijk
Groepsinformatie
cortison hoort bij de groep corticosteroïden, systemisch.
- betamethason (systemisch) (H02AB01) Vergelijk
- deflazacort (H02AB13) Vergelijk
- dexamethason (systemisch) (H02AB02) Vergelijk
- fludrocortison (H02AA02) Vergelijk
- hydrocortison (systemisch) (H02AB09) Vergelijk
- methylprednisolon (H02AB04) Vergelijk
- methylprednisolon/lidocaïne (H02BX01) Vergelijk
- prednisolon (systemisch) (H02AB06) Vergelijk
- prednison (H02AB07) Vergelijk
- triamcinolonacetonide (systemisch) (H02AB08) Vergelijk
- triamcinolonhexacetonide (H02AB08) Vergelijk
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- COPD, aanvalsbehandeling
- Reumatoïde artritis
- Tuberculose
- artrose
- astma, aanvalsbehandeling
- clusterhoofdpijn
- colitis ulcerosa
- misselijkheid en braken bij chemo- en radiotherapie
- psoriasis
- ziekte van Crohn