Samenstelling
Kenacort-A '10' Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor injectie
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
Kenacort-A '40' Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor injectie
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1 ml, flacon 5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Cortison (acetaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Behandeling van artrose bestaat primair uit oefentherapie. Bij mensen met artrose van de knie en overgewicht is gewichtsreductie aan te bevelen. Medicamenteuze therapie begint met intermitterend gebruik van paracetamol en/of een cutane NSAID, waarbij de voorkeur afhangt van de locatie van de artrose. Bij onvoldoende effect kan intermitterend een oraal NSAID worden toegepast (diclofenac, ibuprofen of naproxen). Incidenteel is een intra-articulaire injectie met een corticosteroïd mogelijk, als bovengenoemde middelen onvoldoende effectief of gecontra-indiceerd zijn. Overweeg in de tweedelijnszorg, afhankelijk van het aangedane gewricht (zie behandelplan), (offlabel) toepassing van duloxetine, predniso(lo)n, intra-articulair hyaluronzuur of eventueel tramadol.
Bij reumatoïde artritis gaat bij een overbruggingstherapie met systemische glucocorticoïden de voorkeur uit naar predniso(lo)n in lage tot intermediaire dosis, een hogere dosis met ‘step-down’-strategie of een intramusculaire injectie met methylprednisolon.
Geef bij een ernstige longaanval van astma bij volwassenen en kinderen (die ABCDE-stabiel zijn) salbutamol en eventueel bij volwassenen ook ipratropium. Geef tevens een orale predniso(lo)nkuur.
Start bij een minder ernstige longaanval van astma bij volwassenen een kortwerkende β2-sympathicomimeticum (SABA) of verhoog de dosis. Overweeg daarnaast te starten met inhalatiecorticosteroïde (ICS) of formoterol-ICS of verhoog de dosis. Overweeg een orale predniso(lo)nkuur op basis van eerdere ervaring.
Geef een ABCDE-stabiele patiënt met een ernstige COPD-longaanval salbutamol; bij onvoldoende verbetering ook ipratropium. Geef bij verbetering een orale prednisolonkuur; verhoog de dosering van de luchtwegverwijders en/of pas de toedieningsvorm aan. Geef indien nodig een antibioticumkuur.
Verhoog bij een minder ernstige longaanval de dosering van de luchtwegverwijders. Geef afhankelijk van de mate van dyspneu een orale prednisolonkuur.
Bij de ziekte van Crohn zijn systemischwerkende corticosteroïden, bv. betamethason en predniso(lo)n, effectiever dan het lokaalwerkende budesonide, maar veroorzaken meer bijwerkingen. Als bij milde tot matige ziekteactiviteit na twee tot vier weken lokale behandeling geen meetbare verbetering optreedt, wordt de behandeling veelal omgezet naar een systemische.
Bij colitis ulcerosa zijn systemischwerkende corticosteroïden, bv. betamethason en predniso(lo)n, effectiever dan lokaalwerkende corticosteroïden, maar veroorzaken meer bijwerkingen.
Zie voor de standaardbehandeling van psoriasis: psoriasis.
Zie voor de standaardprofylaxe van misselijkheid en braken bij behandeling van kanker: misselijkheid en braken bij chemo- en radiotherapie.
Advies
Zie voor meer informatie over de behandeling van primaire bijnierschorsinsufficiëntie en congenitale bijnierschorshyperplasie de ‘Clinical Practice Guidelines’ (filter op 'Adrenal') via Endocrine Society.
Indicaties
- Reumatologische aandoeningen zoals geselecteerde gevallen of bijzondere vormen (syndroom van Felty, - Sjögren) van reumatoïde artritis, incl. juveniele reumatoïde artritis, acuut reuma, lupus erythematodes disseminatus, polyarteriitis nodosa en andere vasculitiden, arteriitis temporalis, poly- en dermatomyositis.
- Longaandoeningen zoals astma-longaanval of COPD, geselecteerde gevallen van sarcoïdose, allergische longaandoeningen (bv. eosinofiele longinfiltratie), cryptogene fibroserende alveolitis.
- Maag-darmaandoeningen zoals colitis ulcerosa en ziekte van Crohn, m.n. bij een acute aanval van de ziekte; en bepaalde vormen van hepatitis.
- Hematologische afwijkingen zoals auto-immuun hemolytische anemie en reticulo-lymfoproliferatieve aandoeningen.
- Nieraandoeningen: nefrotisch syndroom, vooral indien onderdeel van lupus erythematodes.
- Endocrinologische aandoeningen zoals congenitale bijnierschorshyperplasie, endocriene exophthalmus.
- Oncologische aandoeningen zoals lymfatische leukemieën (m.n. acute vormen), maligne lymfomen (ziekte van Hodgkin, non-Hodgkin-lymfoom), de ziekte van Kahler, gemetastaseerd mammacarcinoom, hypercalciëmie ten gevolge van skeletmetastasen of de ziekte van Kahler.
- Neurologische aandoeningen zoals acute exacerbaties van multipele sclerose, hersenoedeem ten gevolge van hersenmetastasen.
- Oogheelkundige aandoeningen zoals choroïdoretinitis, iridocyclitis, neuritis optica en pseudotumor orbitae.
- Huidaandoeningen zoals pemfigus vulgaris en parapemphigus, erytrodermie, Stevens-Johnsonsyndroom, mycosis fungoides, bulleuze dermatitis herpetiformis.
- Diversen: Als adjuvans bij heftige allergische en anafylactische reacties. Als immunosuppressivum bij orgaantransplantatie. Als adjuvans bij preventie van misselijkheid en braken bij behandeling van kanker met oncolytica met een ernstig emetogeen effect.
- Lokale behandeling: bij articulaire en peri-articulaire aandoeningen zoals synovitis bij osteoartritis, reumatoïde artritis, posttraumatische osteoartritis, bursitis, epicondylitis, tendovaginitis. Intralaesionaal bij huidaandoeningen zoals keloïd, gelokaliseerde hypertrofische, geïnfiltreerde laesies van lichen planus, psoriasis, granuloma annulare en gelichenificeerd eczeem (inclusief neurodermitis), lupus erythematodes discoides, huidafwijkingen aan de benen ten gevolge van diabetes mellitus (necrobiosis lipoidica) en alopecia areata.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Substitutietherapie bij primaire en secundaire bijnierschorsinsufficiëntie.
- Congenitale bijnierschorshyperplasie, indien een korte werkingsduur (bv. bij kinderen) en/of mineralocorticoïde werking is gewenst.
Doseringen
Systemische behandeling bij diverse aandoeningen
Volwassenen en kinderen > 12 jaar
Injectievloeistof 40 mg/ml: diep intramusculair (bij voorkeur in de m. gluteus maximus): begindosis 40–80 mg, soms is een dosering van 20 mg al voldoende. Vervolgens aanpassen afhankelijk van de reactie.
Kinderen 6–12 jaar
Injectievloeistof 40 mg/ml: diep intramusculair: begindosis 40 mg. De dosering is meer afhankelijk van de ernst van de aandoening dan van de leeftijd of het lichaamsgewicht.
Lokale behandeling bij articulaire en peri-articulaire aandoeningen
Volwassenen en kinderen > 6 jaar
Intra-articulair, intrabursaal, in de peesschede: 2,5–5 mg voor kleinere gewrichten en 5–15 mg voor grotere gewrichten. Enkelvoudige injecties in meerdere gewrichten op meerdere plaatsen tot een totale hoeveelheid van 80 mg zijn zonder problemen toegediend.
Volgens de NHG-Standaard Niet-traumatische knieklachten (2016) bij knieartrose: intra-articulair: 20–40 mg. Max. 4× per jaar met een interval van ten minste 6 weken.
Volgens de NHG-Standaard Schouderklachten (2019) bij (ernstige) schouderpijn: subacromiaal of glenohumeraal (intra-articulair): 40 mg, eventueel in combinatie met 1–10 ml lidocaïne 1%. Zo nodig na 2–4 weken herhalen. Het is niet te verwachten dat meer dan 2 injecties bij één episode van schouderklachten effectief zijn.
Lokale behandeling bij hand- en polsklachten
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Hand- en polsklachten (aanpassing jan 2024):
Injectievloeistof 10 mg/ml: bij carpale-tunnelsyndroom en tendovaginitis van De Quervain 10 mg in de peesschede en bij triggervinger 5 mg in de peesschede. Herhaal de injectie eventueel eenmalig bij geen effect na 4–6 weken. Indien de klachten recidiveren, herhaal de injectie dan alleen als het effect duidelijk aanwezig en langdurig was, en niet eerder dan 3–6 maanden na de laatste injectie.
Injectievloeistof 10 mg/ml: bij CMC-I-handartrose, incidenteel bij acute exacerbatie van lokale klachten die onvoldoende reageren op pijnstilling: 10 mg in de peesschede. Controleer het effect na 4–6 weken.
Lokale behandeling bij huidaandoeningen
Volwassenen en kinderen > 12 jaar
Intradermaal: begindosering: in verband met risico van cutane atrofie max. 1 mg (= 0,1 ml van de injectievloeistof 10 mg/ml) per injectieplaats, zo nodig 1×/w. of minder vaak herhalen. Bij gelijktijdige behandeling van verscheidene laesies een minimale injectieafstand van 1 cm aanhouden.
De dosering geleidelijk verminderen zodra dat mogelijk is.
Toediening
- De injectiesuspensie 10 mg/ml is voor intradermaal, intra-articulair en intrabursaal gebruik. De injectiesuspensie 40 mg/ml is voor intramusculair, intra-articulair en intrabursaal gebruik.
- Een strikt aseptische handelwijze is noodzakelijk.
- De injectieflacon vóór gebruik schudden, om een uniforme suspensie te verkrijgen.
- Controleer vóór het optrekken van de suspensie op klonteren of korrelig beeld (agglomeratie). Een geagglomereerd product niet gebruiken.
- Na het optrekken direct toedienen, om bezinking in de spuit te voorkomen.
Doseringen
Primaire en secundaire bijnierschorsinsufficiëntie
Volwassenen
25–50 mg per dag, ⅔ van de dosis 's morgens en ⅓ in de namiddag; bij primaire bijnierschorsinsufficiëntie combineren met een mineralocorticoïd.
Congenitale bijnierschorshyperplasie
Volwassenen
Meestal 15–40 mg/m² lichaamsoppervlak per dag, ⅔ van de dosis 's morgens en ⅓ in de namiddag of om juist in de vroege ochtend maximale onderdrukking van de ACTH-secretie te bereiken, ⅓ 's morgens en ⅔ tegen bedtijd. Bij sommige vormen van congenitale bijnierschorshyperplasie waarbij natriumverlies optreedt, kan extra toediening van een mineralocorticoïd noodzakelijk zijn.
In geval van koorts: als regel kan worden aangehouden om voor iedere graad temperatuurverhoging boven 38,5 °C 12,5 mg cortisonacetaat extra te geven; dit blijven doen tot 1 dag nadat de lichaamstemperatuur weer normaal is.
Bij leverinsufficiëntie kan dosisverhoging nodig zijn.
Bijwerkingen
Na intramusculaire, intra-articulaire en intrabursale toediening: Vaak (1–10%): (opportunistische) infectie. Hoofdpijn. Cataract.
Soms (0,1–1%): maskering van infectie. Anafylactoïde reactie. Menstruatiestoornissen, vaginaal bloedverlies bij postmenopauzale vrouwen. Cushingsyndroom, belemmering van de groei bij kinderen, remming van hypothalamus-hypofyse-bijnieras, met kans op bijnierschorsinsufficiëntie ten tijde van stress (zoals trauma, operatie en ziekte). Natrium- en vochtretentie, kaliumverlies, hypokaliëmische alkalose, (inadequate controle van) diabetes mellitus. Verergering van reeds bestaande psychiatrische aandoeningen en stemmingsveranderingen, euforie, depressie, slapeloosheid, psychotische stoornissen. Benigne intracraniële hypertensie (vooral bij kinderen tijdens of kort na snelle onttrekking), convulsies, vertigo. Verhoogde oogdruk, glaucoom, exophthalmus, corneaperforatie. Trombo-embolie, tromboflebitis, necrotiserende vasculitis. Ulcus pepticum met meer kans op bloeding en (gemaskeerde) perforatie, pancreatitis, oesofagitis, misselijkheid, opgezette buik. Vertraagde wondgenezing, huidatrofie, petechiën en ecchymose, striae, erytheem, hyperhidrose, verminderde respons bij huidtesten, hirsutisme, acne, cutane lupus erythematodes, allergische reacties zoals urticaria. Spierzwakte en spieratrofie (steroïdmyopathie), osteoporose met kans op compressiefracturen van de wervels of pathologische fracturen, vertraagd herstel van botfracturen, aseptische botnecrose (vooral van de femur- en humeruskoppen). Syncope, vermoeidheid. Hyperglykemie, glucosurie, afgenomen koolhydraattolerantie, negatieve stikstofbalans door eiwitafbraak.
Verder zijn gemeld: sepsis. Leukocytose, verlaagde eosinofielen-, lymfocyten- en monocytentelling. Steroïd-geïnduceerde diabetes mellitus. Angst. Peesbreuk. Centrale sereuze chorioretinopathie, wazig zien, verminderd gezichtsvermogen.
Na intra-articulaire toediening zijn tevens gemeld: Soms (0,1–1%): irritatie op de injectieplaats, pijn, paresthesie, steriel abces, hyper- en hypopigmentatie, Charcot-achtige artropathie, toename van de klachten van het gewricht.
Na intradermale toediening zijn tevens gemeld: Soms (0,1–1%): blindheid, samengaand met intralaesionale behandeling rond het gezicht en hoofd, voorbijgaande lokale klachten, steriel abces, hyper- en hypopigmentatie, (sub)cutane atrofie.
Na intramusculaire toediening zijn tevens gemeld: Soms (0,1–1%): pijn, steriel abces, hyper- en hypopigmentatie, (sub)cutane atrofie, Charcot-achtige artropathie.
Bijwerkingen
Bij gebruik als substitutietherapie zullen in het algemeen geen bijwerkingen optreden.
Interacties
- Vaccinatie met levende virussen bij gebruik van een immunosuppressieve dosering is gecontra-indiceerd. Toediening van geïnactiveerde virus- of bacteriële vaccins is mogelijk niet effectief.
- Enzyminductoren, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en rifampicine, kunnen de werking van corticosteroïden verminderen. De interactie is alleen relevant bij behandeling langer dan twee weken. Zowel bij starten als bij staken van de enzyminductor de corticosteroïddosering zo nodig bijstellen.
- Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van CYP3A4-remmers (bv. cobicistat, ritonavir, atazanavir, saquinavir, claritromycine, itraconazol, ketoconazol), omdat een toename van systemische bijwerkingen van het corticosteroïd kan optreden.
- Oestrogenen kunnen het effect van corticosteroïden versterken.
- De werking van zowel ciclosporine als corticosteroïden kan toenemen bij gelijktijdige toediening.
- De respons op anticoagulantia kan veranderen, daarom de INR extra controleren.
- Bij gelijktijdig gebruik van lisdiuretica, thiazide-diuretica of amfotericine B is er meer kans op hypokaliëmie.
- De toxische grens van digoxine kan eerder bereikt zijn.
- Gelijktijdig gebruik met NSAID's leidt tot een additief ulcerogeen effect.
- De behoefte aan insuline of orale bloedglucoseverlagende middelen bij diabetici kan toenemen.
- De respons op somatropine kan verminderen.
- De plasmaspiegel van isoniazide kan dalen.
- De eliminatie van salicylaten kan worden versneld; bij het staken van de behandeling neemt de kans op salicylaatintoxicatie toe. Bij hypoprotrombinemie acetylsalicylzuur terughoudend toepassen in combinatie met corticosteroïden.
- Het effect van cholinesteraseremmers bij myasthenia gravis kan afnemen.
Interacties
Enzyminductoren, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en rifampicine, kunnen de werking van corticosteroïden verminderen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van CYP3A-remmers, waaronder cobicistat, omdat een toename van systemische bijwerkingen van het corticosteroïd kan optreden.
De respons op anticoagulantia kan veranderen, daarom de INR extra controleren.
Bij gelijktijdig gebruik van diuretica is er meer kans op hypokaliëmie.
Bij gelijktijdig gebruik met NSAID's rekening houden met een additief ulcerogeen effect.
De behoefte aan insuline of orale bloedglucoseverlagende middelen bij diabetici kan groter worden.
Zwangerschap
Triamcinolonacetonide passeert de placenta.
Teratogenese: Bij dieren schadelijk gebleken (schisis). Bij de mens geen duidelijke aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij chronisch gebruik van corticosteroïden in hogere doseringen is intra-uteriene groeivertraging beschreven. Chronisch gebruik in het 3e trimester kan neonatale bijnierschorssuppressie veroorzaken; kenmerken hiervan zijn neonatale hypoglykemie, hypotensie, elektrolytverstoringen en verstoring van de immuunrespons.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, zo kort en zo laag mogelijk gedoseerd.
Zwangerschap
Farmacologisch effect: Bij substitutietherapie wordt geen neonatale bijnierschorssuppressie of intra-uteriene groeivertraging verwacht.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Kortdurend gebruik van een normale dosis is waarschijnlijk veilig. Vermijd langdurig gebruik vanwege het ontbreken van ervaring, de sterke werking en de hogere biologische beschikbaarheid.
Overig: Er zijn twee meldingen van een sterke afname van de borstvoeding na een hoge dosis triamcinolon in depotvorm.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding kan tijdens suppletietherapie worden gehandhaafd.
Contra-indicaties
Systemische therapie
- ulcus ventriculi en ulcus duodeni;
- acute infectieuze processen, vooral virusinfecties en systemische schimmelinfecties;
- parasitaire infecties, tropische worminfecties;
- zie ook de rubriek Interacties.
I.m.-toediening niet toepassen bij immuungemedieerde trombocytopenie.
Lokale therapie
- infectie van de plaats van aandoening, bv. septische artritis ten gevolge van gonorroe of tuberculose;
- bacteriëmie of systemische schimmelinfecties;
- instabiliteit van het gewricht.
Contra-indicaties
Bij gebruik als substitutietherapie gelden geen contra-indicaties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Onderdrukking van de HPA-as (steroïdgeïnduceerde bijnierschorsinsufficiëntie) kan optreden bij langdurige behandeling. Om acute adrenale insufficiëntie te voorkomen, de corticosteroïdbehandeling altijd geleidelijk afbouwen, verspreid over weken of maanden naargelang de dosis en de duur van de behandeling. Bij stress (operatie, trauma, infectie) tijdens of gedurende een halfjaar ná een langdurige behandeling, kan een tijdelijke dosisverhoging ofwel opnieuw behandelen met corticosteroïden noodzakelijk zijn.
Glucocorticoïden in hoge doses kunnen de gevoeligheid voor infecties verhogen en kunnen bepaalde symptomen van een infectie maskeren; tevens kan lokalisatie van een infectie moeilijk zijn. Bij bacteriële infecties zo mogelijk eerst de verwekker(s) bepalen en de infectie behandelen alvorens met de toediening van glucocorticoïden te beginnen. Waterpokken en mazelen kunnen bij niet-immune patiënten een ernstiger en zelfs fataal beloop hebben. Bij latente tuberculose of bij tuberculinereactiviteit chemoprofylaxe geven tijdens langdurige behandeling.
Comorbiditeit: vanwege meer kans op complicaties voorzichtig zijn bij: peptisch ulcus in de voorgeschiedenis, diverticulitis, colitis ulcerosa met kans op perforatie of pyogene infectie, recente darmanastomose, eerder door glucocorticoïd teweeggebrachte myopathie, nierinsufficiëntie, diabetes mellitus, hypertensie, hartfalen, trombo-embolische aandoening, exantheem, osteoporose, metastaserend carcinoom, myasthenia gravis, epilepsie, psychische stoornis in de voorgeschiedenis, glaucoom en oculaire herpes vanwege een mogelijke perforatie van de cornea. Bij hypothyroïdie en bij cirrose kan het glucocorticoïde effect versterkt zijn.
Anafylactische reacties zijn voorgekomen bij behandeling met parenterale glucocorticoïden. Daarom vóór toediening de aangewezen voorzorgsmaatregelen nemen, in het bijzonder wanneer de patiënt eerder allergisch reageerde op een geneesmiddel.
Bij visuele veranderingen, zoals wazig zien, een oogarts raadplegen. Cataract, glaucoom en centrale sereuze chorioretinopathie zijn gemeld na gebruik van corticosteroïden.
De groei en ontwikkeling van kinderen nauwlettend volgen bij langdurig gebruik van glucocorticoïden.
Intra-articulaire toediening: vermijd te sterke opzwelling van het gewrichtskapsel en afzetting van het steroïd langs het naaldspoor, aangezien dit kan leiden tot subcutane atrofie. Na herhaalde injecties kan in sommige gevallen beschadiging van het gewrichtsweefsel en instabiliteit van het gewricht optreden; na-controle door middel van röntgenfoto's wordt aanbevolen. Waarschuw de patiënt om het gewricht niet te zwaar belasten bij symptomatische verbetering na intra-articulaire injectie, omdat anders verslechtering van het gewricht kan ontstaan. Een duidelijke toename van de pijn, gepaard met lokale zwelling, verdere beperking van de mobiliteit van het gewricht, koorts en malaise kan duiden op septische artritis. Bij bevestiging van de diagnose sepsis de lokale behandeling met glucocorticoïdinjecties onderbreken. Vermijd herhaalde injecties in ontstoken pezen in verband met de kans op peesruptuur.
Afgeraden toedieningsroutes: ernstige bijwerkingen aan het oog zijn gemeld bij intravitreale toediening. Meerdere gevallen van blindheid zijn gemeld na injectie in de neusholte en na intralaesionale toediening op het hoofd. Toediening via één van deze routes wordt afgeraden.
De intra-articulaire en intramusculaire injectie niet toepassen bij kinderen jonger dan 6 jaar, de intradermale injectie niet bij kinderen jonger dan 12 jaar.
Hulpstoffen: benzylalcohol, in de suspensie voor injectie, in grote hoeveelheden kan zich ophopen in het lichaam en metabole acidose veroorzaken; wees voorzichtig tijdens zwangerschap, lactatie en bij een verminderde lever- of nierfunctie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij stress (operatie, trauma, infectie) kan het nodig zijn de dosering (sterk) te verhogen.
Corticosteroïden kunnen bepaalde symptomen van infectie maskeren en nieuwe infecties kunnen tijdens het gebruik optreden.
Regelmatige oogheelkundige controle is zeer gewenst. Bij gebruik van systemische corticosteroïden zijn visusstoornissen zoals wazig zien, cataract, glaucoom en centrale sereuze chorioretinopathie gemeld.
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling de monografie corticosteroïden op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Synthetisch glucocorticoïd met zeer geringe mineralocorticoïde eigenschappen. Heeft sterke aspecifieke anti–inflammatoire effecten. Het onderliggende werkingsmechanisme bij diverse aandoeningen is niet volledig bekend. Werkingsduur (analgesie en anti-inflammatoir): intra-articulair 2–4 weken.
Kinetische gegevens
Resorptie | langzaam en compleet (i.m./lokaal). Na intra-articulaire toediening is na circa 6 dagen > 80% geabsorbeerd. |
T max | ca. 68 uur (i.m.) |
Metabolisering | uitgebreid, vnl. in de lever (hydroxylering). |
Eliminatie | met de urine, < 1% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 7 dagen (i.m.), ca. 5 dagen na intra-articulaire toediening. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Naast een glucocorticoïde werking heeft het een vrij groot mineralocorticoïde effect.
Kinetische gegevens
T max | ca. 2 uur. |
Metabolisering | in de lever snel tot actief hydrocortison. |
T 1/2el | ca. 30 min (cortison) resp. 90 min (hydrocortison). De biologische halfwaardetijd is 8–12 uur (hydrocortison). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
triamcinolonacetonide (systemisch) hoort bij de groep corticosteroïden, systemisch.
- betamethason (systemisch) (H02AB01) Vergelijk
- cortison (H02AB10) Vergelijk
- deflazacort (H02AB13) Vergelijk
- dexamethason (systemisch) (H02AB02) Vergelijk
- fludrocortison (H02AA02) Vergelijk
- hydrocortison (systemisch) (H02AB09) Vergelijk
- methylprednisolon (H02AB04) Vergelijk
- methylprednisolon/lidocaïne (H02BX01) Vergelijk
- prednisolon (systemisch) (H02AB06) Vergelijk
- prednison (H02AB07) Vergelijk
- triamcinolonhexacetonide (H02AB08) Vergelijk
Groepsinformatie
cortison hoort bij de groep corticosteroïden, systemisch.
- betamethason (systemisch) (H02AB01) Vergelijk
- deflazacort (H02AB13) Vergelijk
- dexamethason (systemisch) (H02AB02) Vergelijk
- fludrocortison (H02AA02) Vergelijk
- hydrocortison (systemisch) (H02AB09) Vergelijk
- methylprednisolon (H02AB04) Vergelijk
- methylprednisolon/lidocaïne (H02BX01) Vergelijk
- prednisolon (systemisch) (H02AB06) Vergelijk
- prednison (H02AB07) Vergelijk
- triamcinolonacetonide (systemisch) (H02AB08) Vergelijk
- triamcinolonhexacetonide (H02AB08) Vergelijk
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- COPD, aanvalsbehandeling
- Reumatoïde artritis
- artrose
- astma, aanvalsbehandeling
- colitis ulcerosa
- misselijkheid en braken bij chemo- en radiotherapie
- psoriasis
- ziekte van Crohn